Orpheus had zo mooi gezongen voor de poorten van de onderwereld dat de schimmen hem gewoon toelieten. Zij en die drie koppige hond. Eenmaal bij de troon, waarop Hades als heerser over de doden zetelde, deed bij hetzelfde. Zijn doel was zijn geliefde mee terug te nemen uit de onderwereld – een leven zonder haar was voor hem ondenkbaar. Hades stemde toe op een voorwaarde: Orpheus mocht niet naar zijn geliefde omkijken voordat ze het zonlicht hadden bereikt.
Onderweg wist hij niet zeker of ze hem volgde – ze was zo stil.
Ik hou ervan terug te kijken. Ik doe het te graag. Om te kijken wat er nu over is van mij. Wat ik was en welke illusie ik al armer ben. Mensen willen altijd achterom kijken – ze kunnen het niet helpen. Je kunt zeggen wat je wilt van Hades, maar als iets je terug doet kijken is het de dood wel.
Het jonge en levende kijkt meer vooruit. Welke weg het moet nemen – welke keuzes. Onwetend en fris. Zonder besef of interesse dat welke of elke weg dan ook ooit gekozen – leidt tot welke uitkomst dan ook. Als het toeval dat eigenlijk niet bestaat, maar het je toch voor je bek slaat. Soms.
Ik zag haar lopen vorige week. Bij het station. Haar haar was kort – korter dan ik het ooit had gezien. Verdwaald leek ze – verward. Ik durfde niets te zeggen – ongemakkelijk was het. ik wist niet waarom. Vast door de laatste dag dat wij elkaar zagen – toen de stoom uit haar oren kwam. Dat is inmiddels als eeuwen geleden.
Ik had mijn muziek uit gezet zodat ik haar kon horen lopen. Het geluid op het perron gelijk kon trekken met het zien van haar x-beentjes. Zodat ik misschien een beetje kon stampen ze me zou horen – achterom zou kijken. Ik kende haar niet meer, maar haar lichaamstaal was onveranderd.
Waar is dat gebleven – wat zijn we geworden. Dat wat zonnig begon ooit – stil en helder. Donker eindigde – luid en bewolkt. Toen ik intussen al te lang hoopte dat het een keer niet regende. Jij als een zon het niet meer kon doorbreken. Mijn zorgen die ochtend vleugels kregen en weg vlogen. Hoog boven de hemel. Een regenboog kleurde in de lucht – als een toegift op wat wij hadden.
Weet je. Er zit iets verborgen van haar in mij. Ik neem het elke dag mee. Ik weet precies wat is. Het zit ook niet in de weg. Nieuwe liefde of deze langere – hopelijk eeuwige liefde merkt er niets van. Profiteert van dat wat ik heb. Soms als ik dingen niet begrijp. Het er dan is. Dan knijp ik een oog dicht. Kijk ik even anders naar de wereld. Kijk ik zoals zij dat deed.
Ze stapte ergens een trein in – ze keek niet om. Natuurlijk niet – ik was al lang geleden verdwenen. Heel lang geleden.