Ik kom in het kader van ‘het alles’ slechts naar voren als waarnemer. Als interpretator – en in het alles te kort. Ik bevind me in een verhoudingsgewijs minuscuul deel van het alles. Alles of het al, in de ruimste zin. Een begrip voor datgene wat bestaat, heeft bestaan, zal bestaan, of zou kunnen bestaan.
Ik heb het alles al een keer omschreven bij hun. Toen ik dacht dat zij alles waren. Nu het wel duidelijk is. Ik wel weet dat zij dat alleen toen waren. Dat alles wat is – toen veranderde in al het andere. Het andere dat wellicht niet had kunnen zijn zonder hun.
En ook ik zit soms in een situatie die mij doet afvragen of dit alles is. Ik wel weet dat er meer komt, maar of zij mijn alles vertegenwoordigt in dat wat komt. Zoals elke man van mijn leeftijd dat doet – dat afvragen. Zij dat waarschijnlijk ook doet bij mij.
Ik zie het om mij heen. Die vraag die leidt tot meer vragen, over groener gras – meer passie, jonger en mooier. Van die mannen die haar van alles de schuld geven. Ze hun ontevredenheid weerleggen – het over haar heen gooien. Immers: waar zij ooit alles was – moet zij ook schuldig zijn aan alles.
Ik heb dat ook wel gedaan – ze de schuld gegeven. Schoof alles zo in hun schoenen. In een tijd dat ik niet zag wat nu zo waardevol is. Toen alles waar ik naar hunkerde verpakt zat in een zoen – alles waar ik naar verlangde verborgen zat onder haar kleren – onder haar huid. Elke gedachte die ik niet begreep vertaald of aangevuld werd door haar – elke minuut een verspilling leek zonder haar.
“Wat schrijf je? vraagt ze. “Ohw – van alles”, zeg ik. “Vertel”, zegt ze. “Dat is niet zo makkelijk”, zeg ik. “Probeer maar”, houdt ze aan. “Onder andere over dat ik bang ben” zeg ik. Ze vouwt zichzelf om mij heen – ze past altijd precies. Dat doet ze altijd zo – als een deken of een warme sjaal.
“Bang? Bang voor wat?”, vraagt ze. “Dat alles wat ik heb – ook alles is dat ik kan verliezen”, zeg ik. “Ons? Bedoel je ons?”, vraagt ze. “Ook – ook ons”, zeg ik. “Het is maar een gevoel – een gevoel als een donkere wolk die ik weg wil blazen”
Ze staart voor zich uit. Mompelt iets – ik heb het niet goed gehoord. “Wat zeg je?”, vraag ik. “Dat ik die wolk ken”, zegt ze “Ik ken die wolk”, herhaalt ze. “Maar weet je: als alles is wat je kunt verliezen – alles elke keer een beetje minder wordt – moet je blijven kijken naar wat je hebt. Heel goed kijken – want minder of een beetje anders is altijd meer”
Haar ogen branden nu een gat in mijn woorden – in alles – zo als ze dat altijd al doen. Er blijft niets meer van over en ze is nog niet klaar – ik zie het aan haar. “Kijken en zien dat wat overblijft nog steeds van alles betekent”, gaat ze door. “Alles niet afhangt van hoeveel het is, maar wat het is. Alles voorbij gaat en wordt vervangen door het andere”
Ik zucht – want ik weet dat zij het andere wordt – het andere dat ik niet ken. Ze alles gaat veranderen. Tot ook ik dat moet – deze donkere wolk precies dat van mijn verlangt. Het mij anders wegblaast – zij meedoet. Want ik – ik hou niet van verandering.
Ik probeer elke dag iets te vinden aan haar dat alles verklaart. De rede dat ik er ben voor haar. Waarom ze zo mooi is. Waarom wij samen alles zijn. Alles maken – of breken met het alles. Het zonder haar niets betekent. Als mijn alles op die dag verandert in al het andere. Het andere dat komt.
Elke dag.