Aboulie is een term uit de psychiatrie die het verlies van of het gebrek aan wilskracht aanduidt. Een synoniem hiervoor is willoosheid. Het is een veelvuldig voorkomende stoornis, in het bijzonder bij neurosen en psychoneurosen. Bij aboulie weet de patiënt wat hij moet doen maar is hij niet in staat om tot de uitvoering ervan over te gaan. Tijd wordt verspild met het alsmaar nadenken en overleggen zonder tot actie over te gaan en uiteindelijk gebeurt er niets. Besluiteloosheid is een vorm van aboulie.
Nienke had haar scriptie mee. Er stond iets in over deze aandoening. “Mijn moeder kan soms uren aanstalte maken iets te doen, maar dan gebeurd er niets.”, zegt ze. “Ze kan wel zeggen wat ze gaat doen, maar het stopt ergens.” Ik was op de bank gaan zitten en gaan lezen. Het feit dat deze stukken voort kwamen uit een persoonlijk ervaring vond ik bijzonder. Ik snapte niet alles – sloeg op momenten dingen over. Het was halverwege dat ik instapte in een deel over erfelijkheid. Erfelijkheid van vervroegde dementie.
“Ben je bang dat je geen tijd hebt?”, vroeg ik. Nienke ziet het hoofdstuk dat ik voor mij heb. “Constant”, zegt ze. “Niet om die erfelijkheid hoor, dat zijn ze nog aan het onderzoeken, maar meer omdat ik nu al een chronische tijd te kort ervaar.”
Het was op dat moment dat ik pas begreep hoe het zat. Dat mannen wel hadden gelonkt, maar Nienke het allemaal zo onbelangrijk vond. Dat alles door elkaar liep – de wens te vrijen – te willen weten hoe, maar toch niet. Beginnen over kinderen en alle stappen over te slaan. Alles aan te houden in bed – vervolgens naakt bij mij onder de douche te stappen. Hier was iemand die vaak aanstalten maakte iets te gaan doen, maar toch niet en dan toch wel.
Bo heeft geen tijd – eigenlijk nooit. Geen tijd voor mij of anderen als je dat soms wel denkt. Ik voel het elke keer als ik bij haar ben. Dat het soort van bijzonder is dat het mag. Als een gedoogbeleid. Dat ik ben ingepland en het zo maar mag – ik mijn handen mag dichtknijpen. En ik maar fietsen – ik fiets mij helemaal de tandjes. Want het is zo heerlijk als ze bij mij achterop zit. Ik nergens anders aan hoef te denken. Daar hebben we geen tijd voor.
“Ik had ooit een vriendinnetje die dacht dat ze dood ging op haar 30ste.”, zeg ik. “Natuurlijk”, zegt Nienke. “Ja sorry, maar het is echt waar. Haar moeder was overleden aan borstkanker.”, zeg ik. “Dacht ze dat ze dat ook zou krijgen?”, vraagt Nienke. “Ja”, zei ik. “Bijzonder, weet ze of het zo is? Je kunt het laten onderzoeken?”, vraagt ze. “Weet ik niet – ze wilde het er nooit over hebben.”, zeg ik. “Dat is dom.”, zegt ze. Ik moet ineens keihard lachen.
Hier was een meisje dat mijn Bo binnen een minuut van introductie als dom had bestempelde. “Zo laat Bo het maar niet horen!”, zeg ik. “Bo?”, zegt ze. “Aah zo heet ze – ze was vast niet dom. Maar hangen aan een angst is in ieder geval niet slim.”, zegt ze.
“Jij bent echt leuk.”, zeg ik.