Geluid kan door mensen of dieren met een gehoororgaan worden waargenomen wanneer het trommelvlies van het oor in trilling wordt gebracht en het gehoororgaan deze trillingen verwerkt tot signalen die door en met de hersenen worden geïnterpreteerd. Akoestiek is de wetenschap die zich bezighoudt met geluid. De akoestiek in een ruimte is afhankelijk van absorptie en terugkaatsing van het geluid door wanden of attributen en de grootte van de ruimte. De absorptie gebeurt door een ruwe en zachte wandafwerking. Er is maar weinig in deze wereld dat geen geluid maakt of kan maken.
De zolderkamer bij Ingrid zou ik in akoestiek kunnen omschrijven – nu nog. Het was een ouder huis en deze zolderkamer kraakte op bepaalde plekken, maar was muisstil op anderen.
Hoewel ik het idee had dat Joop en Ingrid niet wakker te krijgen waren, heb ik Marinda wel eens met mijn hand voor haar mond stil gehouden. Het was vooral in het begin toen ik nog niet zo zeker was van onze geluidsdichte ruimte. Marinda kon op sommige momenten nauwelijks stil zijn, als ik iets grappig zei maar ook als we iets anders samen deelde. Ze van alles wilde zeggen.
Verder mocht ik het in deze ruimte niet met Marinda hebben over muizen of andere kriebel beesten. Ik hoorde wel eens iets maar ontkende alles. Er was een vlieringtrap die verre van handig was. Het was dan ook een hele onderneming om boven te komen, maar daar in de schemering van het zolderraam stond een prima bed.
Joop had aardig wat ondernomen dit ooit daar boven te krijgen. Het was toen hij nog een stuk jonger was en de ouders van Ingrid wel eens langskwamen en bleven overnachten. Dan sliepen Joop en Ingrid ook op zolder.
Ik had een zaklampje achtergelaten. Marinda werd wel eens wakker met de volle overtuiging dat er iets in de hoek zat “Daar”, zei ze dan, “Er zit daar wat.” Ik kon dan van onze nachtkastje van schoenendozen het lampje pakken en zo gericht laten zien dat er niets was.
Het was altijd een mooi excuus haar weer naar mij toe te trekken. Haar lichaam tegen dat van mij te trekken en niet meer los te laten. Tot dat moment dat je schokkend en vallend uit een droom weer even terug kwam en je mekaar weer losliet.
Ik droomde dat ik wakker werd. Wakker werd met jou uit een droom waarin jij mij wakker maakte. Ik dacht dat ik nog sliep. Volgens mij sliep ik nog. Als een laag over lagen slaap. Zo als wij lagen naast elkaar. Alles uit, enkel onze huid. Als ultieme gevoelige laag – als een foto. Van een droom over een dromen.
Soms was ik Marinda kwijt. Werd ik wakker en was ze weg. Het geluid van knakkende knieen op de trap naar boven was dan altijd een opluchting. “Even plassen.”, zei ze dan.
Ik weet niet hoe vaak we daar hebben geslapen. Best nog wel een tijdje. Het was tot het moment dat de moeder van Marinda zei dat het goed was. Dat duurde nog wel even. Marinda had er ook niet meer naar gevraagd.
Het was toen ze al een paar keer bij mij had geslapen. Dat was ook wel een dingetje.