Soms komt een golf aan haar einde. Is ze het de laatste zichtbare. Niet op het strand. Op het strand leek het oneindig. Met Bo met Marieke met anderen. Je gaat mee op een golf en ziet de andere al weer achter je aan komen, maar er zijn ook trends die stoppen. Gewoontes die verdwijnen. Tijden die veranderen. Meisjes als golven vloeien weg. Komen niet meer terug. Er komt niets meer achteraan. Niet bewust. Niet gekozen. Niet door mij in ieder geval. Ze blijven wel doorgaan, maar van mij vandaan . Tot ik ze niet meer zie. Tot ze uit mijn zicht verdwijnen. Weg. Ze stromen door – langs duizenden zonsondergangen, maar ik ben er niet meer bij. Ze groeien – slaan tegen andere kusten op tot complete zeeën. En misschien heb ik ze daarna nog wel eens gezien. En zij mij maar we herkennen elkaar niet meer.
Het is lastig met mij echt ruzie te krijgen. Fysiek bedoel ik. Ik heb wel lef ik ben niet bang voor pijn maar ik lul mezelf meestal wel ergens uit. Dat heb ik geleerd in ‘De Roos’.
Lieke en ik lopen vanuit de stad richting het huis van Marielle. We hebben genoeg gedronken in de stad. We moeten wel door de Rozenprieel ‘De Roos’ als we via de kortste weg het huis willen bereiken. Ik heb hier gewoond. Mensen hebben hier hun hart op hun tong liggen. Zeker als de herfst niet echt inslaat en de zomer nog even wil blijven hangen. Dronken op straat. We komen er een tegen – een jongen – dronken. “He jij bent dat lekkere Hockey-hoertje”, zegt hij. In deze buurt moet je niet te veel op mensen reageren. Niet omdat je hem misschien wel kan hebben, maar meer omdat je niet weet hoe groot zijn familie is. Via de Tam-Tam van van ‘De Roos’ kunnen ze hele kuddes oproepen.
Ik had altijd een tennis bal als ik fluitend langs deze buurt naar mijn lagere school liep. Ik was er handig mee. Gooide tegen muren en huizen en ving de bal weer op. Langs de Korte Poellaan zag ik Charlie lopen. Ik riep hem wel vaker waarna ik de bal probeerde van zo ver mogelijk hem toe te spelen. Langs een zijsteeg kwam een jongen aan lopen die de bal echt recht in zijn kanis kreeg. Het was niet mijn intentie. In eerste instantie was hij nog wel aanspreekbaar, maar nadat ik mij steeds meer over hem ontfermde zag hij zijn kans schoon. “Teringlijer”, riep hij door zijn tranen heen. Het was zo misplaatst, maar niet in deze buurt. In deze buurt niet. Wij hoorde niet in deze buurt – het hele gezin Snijder. Toen de school uitging kwam Danny de school weer inrennen. “Hé Snijboon (Snijder), ze zijn je aan het opwachten!”, riep hij. Hij trok mij mee via de muur van het schoolplein en de poort achter de school het plein af. Via de zijkant van de huizen slopen wij richting ‘De Roos’. Om de hoek van de Kleine Houtweg zag ik een hele berg opgeschoten gasten bij de ingang van het schoolplein staan. Spannend. Danny vond het wel cool. Hij heeft mij denk ik daarna zeker een maand als bodyguard begeleid naar school. Danny kende ‘De Roos’ hij was er vanaf klein opgevoed.
Maar Lieke kende ‘De Roos’ niet. Die instructies. Deze buurt. Voor ik het wist werd de jongen onderuit gehaald op een hockey slinkse wijze. Ik zie hem nog liggen met een dronken en verbaasd gezicht. Met een keurig Bloemendaalse-accent grabbelde Lieke hem vast en zei: “Dat kan wel zijn jongenman maar hoertjes zo als ik zullen voor jou de rest van je sneue leven onbetaalbaar blijven.” Cool, Lieke steeg in aanzien. Wat een bikkel. Ik had het wel gezien. Op het veld. Levensgevaarlijk. Maar dit was Bloemendaal niet. We moesten maar een beetje doorlopen. Ik was blij dat we het huis hadden bereikt en we door twee onwetende katten werden verwelkomt. Dit zou nog best een staartje kunnen krijgen. Als je in de ‘De Roos’ woont moet je geen gedonder veroorzaken. Dan gooi je je eigen ruiten in. Als ze het niet al voor je gedaan hadden.
Het was de rede dat ik met gepaste tegenzin Lieke bij me liet slapen. “Niet de hele week maar nog wel even nu”, dacht ik. Ik hoefde haar niet te beschermen. Dat was duidelijk, maar met tegenzin omdat ik die week gewoon mijn stage liep. Ik moest om 6 uur op om op tijd in Halfweg te zijn. kattenvoer, katten, katers, Lieke, late nachten en vroege ochtenden. Het was zwaar. Ik ben niet goed in ochtenden. Het was geen goede combi voor mij.
Naar mijn werk gaan en een meisje in haar slaaproes achterlaten dat was ook nieuw voor mij. Ik wilde graag nog iets zeggen voordat ik weg ging maar ze lag heerlijk te knorren -letterlijk knorren. Dus schreef ik maar een briefje. Dat is leuk. Briefjes vinden is ook leuk.
He Knorretje,
Pas je op. Niemand onderuit halen hoor, vandaag. Wat gaan we eten? Bedenk jij wat? Dan bel ik je einde dag en doe ik nog boodschappen. Ik ben om half zes thuis.
Dikke kus.
Toen ik belde om half vijf was Lieke niet In huis. Toen ik half zes thuis was was ze er ook niet. Er lag geen briefje om uit te leggen waar ze was. Ik belde naar haar huis maar ook daar was ze niet bereikbaar. Wat volgde was een moment van wachten. Iets te lang. Uiteindelijk besloot ik uit pure wanhoop even bij haar huis te gaan kijken.
Op haar deur stond “Hoer” geschreven. Ik heb er een tijdje naar gekeken. Radeloos. Ik heb voor de deur gezeten. Daar waar al haar spullen bij de verhuizing hadden gestaan op straat. We in haar bed hadden gelegen voor de deur. Verderop was de telefooncel waar ik wilde bellen om te kijken waar haar broer bleef die dag van de verhuizing, maar mijn interne telefoonboek liet mij nu in de steek. Ik had een nummer van haar ouders ergens, maar ik kon het nergens meer vinden in mijn hoofd.
Ik weet het nog zo goed. Geen telefoon. Geen enkele mogelijke oplossing. Ik ben terug naar het huis van Marielle gegaan. Toen ik daar aankwam zag ik dat iemand iets op de voicemail had ingesproken. Waarschijnlijk al veel eerder dan mij was opgevallen.
Wist ik veel.
Ik drukte op het knopje en hoorde Lieke.