Bo zit op de fiets, de zomer is nog lang. Het is een onwaarschijnlijk beeld, Bo op een fiets. Ik heb het heus wel eerder gezien maar dan kwam ze ergens vandaan zonder mij. Maar nu heb ik haar een volle afstand zien fietsen. Bo heeft x-beentjes. Als ze rent valt dat op, dat is schattig. Alleen vanaf haar knieën schieten haar benen een beetje naar buiten. De rest blijft altijd kaarsrecht. Op de fiets is het nog grappiger, hoe harder ze heuvel af gaat hoe meer haar knieën mekaar moeten ontwijken.
Maar Bo is niet schattig en niet grappig vandaag, ze opstandig. Ik heb echt moeten lullen als Brugman om haar op die fiets te krijgen. Het is mijn eigen schuld. Ik heb opgeschept, want niemand kan zo goed pannenkoeken bakken als ik. En nu is het hele hockeyteam van Tessel uitgenodigd. We moeten boodschappen doen. Bo heeft de fiets met zijtassen mee. Ik heb geen zijtassen. Bo vindt deze fiets walgelijk. Ik heb haar nog nooit iets horen zeggen over kleding of materiele dingen. Misschien een keer toen ik met die Tuinbroek aankwam dat kon echt niet die moest meteen uit. Dat maakte niet uit we hadden verder geen andere plannen. En na Frankrijk had ze ook een keer gezegd dat ik naar de kapper moest, maar dat was echt een uitzondering. Deze fiets ook, deze fiets is een gedrocht. Maar het heeft zijtassen en ik heb die niet.
We komen aan bij de supermarkt. Ik ben nog nooit met Bo naar een supermarkt geweest. Als we naar binnen gaan loopt ze vrijwel direct richting de kassa en kijkt naar de rij die er staat. “Ga jij vast in de rij staan?”, vraagt ze. “Hoezo, dat is toch niet handig.” zeg ik. “Ik heb een briefje, ik loop het wel even weg.” zegt ze “Dat scheelt tijd.” Dus sta ik in de rij en ik schuif op en weer en weer. “Gaat u maar vóór mevrouw”, zeg ik, het duurt te lang. Bo kom met een hele bak met spullen uiteindelijk aan. “Ben je nog niet aan de beurt”, vraagt ze. “Jij komt echt van een andere planeet , hè”, zeg ik. Ze kijkt me aan, die opmerking komt ons allebei een beetje bekend voor. Het stond in mij schriftje. Ik stap er overheen als ik zie wat ze in de wagen heeft zitten “Sjees wat heb je allemaal mee?”, zeg ik. Ze zet 4 pakken Koopmans ‘Vol granen’ pannenkoekenmix op de balie en een half varken aan spek. “Belachelijk, dat is veel te duur. Die Koopmans kan terug hoor. Het kan ook gewoon met bloem of zelfrijzend bakmeel”, ik wip uit de rij en laat Bo achter. Bo staat nu zelf in de rij. Bo houdt niet van in een rij staan.
Ik snap ook wel waarom Bo niet in de rij moet staan. Op de band liggen niet alleen spullen die ze net heeft uitgezocht van het lijstje. De balie ligt nu ook bezaait met spullen die je bij de balie altijd zo willen verleiden. “Ja, echt niet.” zeg ik. “Ik doe mijn best op het geld te letten en jij gooit de band vol met Raiders en Tik-Tak”. Het is een vreemd moment. Ik realiseer dat ik of klinkt als een vader die zijn kind aanspreekt of als en een stel dat voor het eerst samenwoont en boodschappen doet. Bo heeft een donderwolkje boven haar hoofd hangen. Wat is ze mooi.
Als we buiten komen lopen we naar de fiets. Bo kan de fiets niet vinden. “Je weet toch wel waar je je fiets hebt neer gezet?”, zeg ik. Ze blijft zoeken. Het duurt even voordat we echt de conclusie trekken dat hij gejat is. “Hij is weg.”, zegt Bo. Er verandert iets aan haar houding. “Iemand heeft hem gewoon meegenomen.” Ze begint te stralen. “Wat zit je nou te lachen dame, je fiets is weg?”, zeg ik. Ze grinnikt nog harder. “Had je hem sowieso wel op slot staan?”, vraag ik. “Slot? nee joh dat ding heeft geen slot. Maar wie zou zoiets nou meenemen?”, zegt ze. De rollen zijn omgedraaid. Bo is ineens heel opgewekt en ik baal als een stekker. Ik ben nog nooit op een andere manier een fiets kwijtgeraakt. Ze zijn allemaal gejat. Ik word daar zo pissig over. Je blijft van andermans spullen af!
Bo zit achterop met een enorm boodschappentas. Ze is met tas en x-beentjes in een sprintje op de rijdende fiets gesprongen. Bo wiebelt tegen mij aan en straalt. Ik niet, ik fiets me helemaal de tandjes en straks moet ik ook nog voor een heel hockeyteam pannenkoeken bakken. “Hoe heet ze, weet je dat”, vraagt ze. “Wie?’, zeg ik. “Dat meisje in de trein?”, vraagt ze. “Ja, dat weet ik toch niet.”, zeg ik. “Maar hoezo?’ Het is even stil “Ik ga wel weg maar jij mag je niet meer zo aanstellen als vorige keer hoor!”, zegt ze. “Misschien moet je gewoon vragen hoe ze heet?”, zegt ze. “Ja, ze ziet me aankomen. Hallo mag ik wat vragen: Hoe heet je?”, zeg ik. “Doei, dat doe je toch niet.”. Bo verplaats zichzelf op de fiets. “Ik krijg een houten kont.”, zegt ze. “Mooi zo, moet je maar je fiets op slot zitten.”, zeg ik
“Het komt vast wel goed, met dat meisje in de trein.”, zegt ze “Nee”, zeg ik “Die is echt onbereikbaar. En dan nog ik ben toch nu met jou, wat lul je nou!”, zeg ik. “Nog heel even”, zegt ze.
“Ja, ja” zeg ik.
In mijn binnenzak zit een gedichtje voor het meisje in de trein. Maar ik durf dat nooit te geven aan haar dat weet ik zeker.
Maar Bo heeft gelijk.
Bo heeft altijd gelijk.