Optimisme (uit het Latijn optimum = het beste) is van oudsher het geloof in de beste van alle mogelijke werelden te leven. Tegenwoordig gebruikt men dit begrip vaak voor een afgezwakte vorm van optimisme: het geloven in een goede afloop. Optimisten zien elke tegenslag en onheilspellende stand van zaken in het verleden in het licht van deze positieve toekomstverwachting. De aan optimisme tegengestelde wereldbeschouwing is pessimisme.
Ik ben geen pessimist. Dingen lijken altijd een vooruitzicht te hebben – een doel. Er is een oplossing voor alles. Het is natuurlijk opmerkelijk dat de eerste 2 weekenden dat ik het had moeten zijn ik niet alleen ben geweest. Toch is het huis leeg als ik thuis kom. Gelukkig moet ik op tijd naar bed. Morgen moet ik om 5:30 op en naar mijn werk. Dan begint alles waar ik op dit moment nog niet aan heb gedacht. Eerst op de bank zitten en keihard wat muziek op mijn koptelefoon. Dat help om dingen te vergeten of niet.
Er is iets aan Nienke dat mij niet loslaat. Een intensiteit in een meisje dat niet bezig is met nu, maar met wat er gaat gebeuren. Met een optimisme dat ingepakt is in pessimisme. Omdat ze weet dat het niet is te stoppen. Maar het toch wil stoppen – het liefst – anders te vertragen. Ze heeft het over voeding gehad met haar moeder en sporten – wandelen. Het zijn allemaal dingen die misschien het proces uitstellen.
Twee dagen voordat mij opa stierf had ik mijn iPod gevuld met allerlei liedjes uit zijn tijd. Ik nam de iPod vaak mee als ik daar kwam. Je kon daar niets laten liggen – dat had ik wel gewild voor hem. Als hij het zou snappen. Ik had hem al een paar keer uitgelegd hoe het werkte, maar hij snapte het niet. Vergat het weer.
Hij had zijn heup gebroken en had heel veel pijn. Langzaam heel langzaam werd de morfine opgevoerd. Toon Hermans was altijd goed. Je zag het aan zijn ogen, een glimp – een glinstering. Dat zag ik altijd als hij even mijn naam kwijt was of die van mijn kinderen.
Als het ondeugende jongetje er was – net als Toon zelf. Het lag die laatste dagen iets dieper verscholen in zijn ogen. Ik zag het met elk kwartier iets verder wegzakken. Tot hij die laatste dag alleen maar sliep – en niet meer wakker is geworden – plotseling mijn hand vast pakte met zijn laastste kracht en zei: “Het komt goed jongen!”
Ik moet Nienke bellen, maar het kan niet. Zij kan alleen mij bellen. Ik wilde iets delen dat ik ineens had bedacht. Het was een boek van Oliver Sacks of eigenlijk een interview met hem in een boek van Wim Kazyer. Hij sprak over iemand die opleefde als hij muziek hoorde. Dat muziek je dingen kan laten onthouden. Muziek is zo intens belangrijk. Ik kan muziek horen en letterlijk mijn huiswerk van die dag naar boven halen – van 30 jaar geleden. Alsof het vandaag nog af moet voor morgen.
Ik zie Nienke donderdag – ik moet het opschrijven zodat in het niet vergeet. Daarna opschrijven dat ik het heb opgeschreven en dat niet vergeet. Ik vergeet het vast als ze er is. Ik heb telefoonnummers in mijn hoofd van mensen die er vast allang niet meer wonen. Ik zou Bo zo kunnen bellen of Marinda. Ik zou zo graag die ruimte vrij willen maken voor de dingen die ik niet mag vergeten.
Ik onthou het vast als ik nu muziek opzet dat ik vanaf nu in de cd-speler laat zitten. Dat werkt vast.