Overleven is wat we doen. Tot voorbij de levensduur of het bestaan van leven – om langer dan te leven – te overleven – te overleven zoals een persoon of een gebeurtenis overleven. Tot over alles dat ze ons kwalijk nemen. Cowper (Shakespeare): “Ik zal haar verzekeren van haar weduwschap, zij het dat ze overleven mij, In al mijn land en lease dan ook.”
“Lulkoek”, zou Wouter roepen. Van hem mocht ik natuurlijk gewoon verdrinken, maar ik had intussen wel door dat dit niet in dit de Fluessen zou gebeuren. We hadden na het echte zeilen een kanaal bereikt en waren op weg naar een haven. Ik was bij Wouter gaan zitten. En gaf hem een schouderklopje. Intussen had het water ons al weer als een echt team verenigd. Het reven werkte, het was duidelijk dat Wouter wist waar hij het over had.
De zon schijnt in zijn blauwe Friese ogen. “De beste huwelijken gaan stuk op het water, wist je dat?”, zegt hij. “Wat bedoel je?”, vraag ik. In de haven zien we de stres van het aanleggen. Stelletjes met pensioen die verwoed proberen te herinneren wat de rede was dat ze een bootje wilde. Mannen die het roer niet af willen geven en vrouwen die onderdanig vragen of ze een goede knoop hebben gelegd.
Een 3 keer groter zeilschip haalt ons in en probeert aan te leggen op een plek waar Wouter al een oogje op had. Karma is een bitch. De man geeft het stuur af aan zijn vrouw in een poging Wouter op de plek af te troeven. Zijn vrouw is zichtbaar verbaasd. In een moment van totale verstand verbijstering haalt ze een hendel over die het schip in volle vaart op de brug afstuurt.
Ik zie Nienke en Esther verwonderd kijken naar wat er voor onze ogen uitspeelt. De mast slaat tegen de brug aan – breekt af en valt over de brug en de weg heen. Op hetzelfde moment rijdt er een traktor over de weg die het stuk mast mee neemt. De touwen aan de mast worden door het gevaarte een voor een met de ringen en scharnieren uit de boot getrokken. Het geluid van brekend polyester en gespannen touw galmt over de haven.
Wouter lijkt een vooruitziende blik te hebben gehad als wij zien hoe het huwelijk van dit stel “total los” wordt verklaard inclusief de boot. Hij heeft intussen behendig onze boot gekeerd en is aan de andere kant gaan aanleggen. Hij kijkt verder niet om en loopt naar de brugwachter om verder de weg te vragen.
Ik draai mij naar de dames die nog steeds verwonderd naar de puinhoop op de brug en het water kijken. “Sjeetje mina.”, zeg ik. Nienke kijkt mij aan – iets te lang – iets te mooi. Het stadse is wel een beetje uit onze gedaantes gewaaid. De bemanning van dit schip is in balans. Het relativeert alles.
Ruth is onderweg. Ze in een vliegtuig gestapt met een vriendinnetje die ook haar vriend heeft achtergelaten. Ze heeft niet aan mij gedacht. Aan wat ze heeft achtergelaten. Ergens op een terrein in Rotterdam staat tussen meerdere containers – een container waar ons beddengoed in ligt. Het was haar beddengoed. Het ruikt nog naar ons – naar hoe hat was. Langzaam – heel langzaam verdwijnt het uit de stof. Het kan de wind door deze bak niet overleven de tijd in deze koffer. Het hoeft niet meer. Ze is weg. Helemaal weg.
Intussen zie ik Wouter naar de traktor lopen om met de brugwachter de mast van de weg tillen. Op de kade hangt een dame met tranen in haar ogen en trillende handen tegen haar man aan. “Het is maar een bootje.”, zegt hij – hoop ik.
Ik hoop het zo.