Aanwezig, is een satirische roman uit 1970, geschreven door de in Polen geboren schrijver Jerzy Kosinski. Het boek gaat over de eenvoudige tuinman Chance, wiens leven gevuld wordt door tuinieren en televisiekijken. Als hij na het overlijden van zijn werkgever uit huis moet, komt hij in de moderne wereld terecht, waar hij onbewust bijna iedereen in zijn ban brengt. Hij wordt een soort goeroe, omdat de mensen met wie hij in aanraking komt vermoeden dat er achter zijn simpele opmerkingen over tuinieren een grote wijsheid schuilgaat.
Ik hou zo van dat boek. Het is. Mensen die zichzelf verheven voelen boven alles – beoordelen – kijken – maar niet luisteren. Denken dat bij alles wat ze zeggen iedereen aan hun lippen hangt. Ego’s op basis van wat ze hebben bereikt – hoe slim ze ook zijn. Dom genoeg zichzelf nog even meer te verheffen ten kosten van – en boven anderen.
Tot er iemand komt die dingen zegt die hij zo bedoeld en niet meer. Ze niet anders kunnen dan achter die woorden dingen te zoeken die niet worden gezegd, maar die ze willen horen. Door een simpele ziel die ze niet herkennen, als de ultieme Ego. Onherkenbaar door hun enorme wijsheid. Omdat hij is – aanwezig is.
Soms kun je praten over kunst alsof het tuinieren is. Doe je maar wat en begint het onverwacht toch te bloeien en groeien. Kun je niet toegeven dat het toeval is. Dan moet je verzinnen hoe je tot het resultaat bent gekomen. Je kunt altijd wel iets verzinnen. Het is geen punt. Ik zie dagelijks mensen dingen verkopen die niemand echt nodig heeft. Het zit hem in de verkoop. Dat je kunt verkopen wat je hebt gemaakt.
Ik moest voor handvaardigheid een soort hut maken van papier-maché. Het was na het bezoek aan een museum met allerlei oude constructies. Ik was te laat begonnen. Er was in mijn mengsel een pak met vogelvoer gedonderd. Ik pakte een grotere emmer voor mijn mengsel en het viel er gewoon in. Het was nog wel bruikbaar. Op zolder had ik het werk in het licht van het zolderraam laten drogen.
Ik had het willen verven, maar had geen tijd meer. Ik had het snel ingepakt zonder te kijken die ochtend. Pakte het pas uit toen we het op de presentatie tafel moesten zetten. Het vogelzaad was in twee dagen gaan ontkiemen. Het zat als een groene dons op mijn bouwsel. De handvaardigheid leraar vond het geniaal. Ik heb maar wat verzonnen om mijn 10 eer aan te doen. Ik heb het ter plekke verkocht, mijn tuintje.
Ik was die dag eerder naar Arnhem gegaan. Ik had Marinda van school gehaald – dat was zo leuk. We zijn uit eten geweest en spraken in de avond af in de kroeg. Het was een jong groepje vrienden – mede studenten – waar we bij aansloten. Ik was aanwezig, maar voelde mij misplaatst. Het was waar het misging. Dat en het feit dat ze praatte over dingen waar ik niets van snapte. Ik niet in meedeed.
“Weet je wat jou probleem is Vincent? Het is niet dat je niet weet waar je over hebt – je niet weet wat je moet zeggen. Je kunt het best aardig verkopen. Het probleem is dat het er gewoon zo dom uit komt.”, zei ik. Ik hoorde het mijzelf zeggen. Het was zo fout, maar hij had zo ten koste van mij zitten lonken naar Marinda. Ik was er klaar mee. Klaar met al dat tuinier gezwets. Meneer oppergod was meteen de mond gesnoerd.
Marinda ook, niet lang daarna stonden we buiten. Had ik afgerekend voor de arme studentjes – ik moest het toch ergens goedmaken. Marinda zweeg, op de fiets, thuis in bed – tot het licht uitging en ze zich omdraaide. Het was zo stil.
“Sorry, Vincent.”, zei ik. Toen ik dacht dat ze al sliep. Marinda draaide zich naar mij toe. “Ja, dat was nou niet echt je meest charmante moment.” Ik zag haar blauwe ogen in de schemering oplichten. “Nee, ik vind het moeilijk. Ik hoor hier niet”, zei ik. “Je, hoort toch bij mij?”, zei ze. “Dan hoor ik hier niet met jou, maar jij wel hier.”, zei ik. Marinda zweeg.
Soms ga je vrijen je om iets weg te wrijven. Tegen elkaar aan. Uitgummen – oplossen, wegnemen. Doen verdwijnen – tot dat het hoogste punt je alles doet vergeten. Als een tuin in de bloei – op de langste dag en met de meeste zon en tijd. De mooiste bloemen en het lekkerste fruit. Als de zomer is – de herfst komt en de winter wacht. Het is nog niet – je ziet het niet, maar het is al aanwezig. Het komt eraan.
Ik las Jerzy Kosinski in de trein terug. Met Jeff Buckley op mijn kop. Elke noot weer verder van Arnhem – elk woord. Veilig terug naar Haarlem, waar ik aanwezig kon zijn.