Volgens de vier nobele waarheden van de Boeddha, is begeerte de oorzaak van het lijden. Begeerte wordt op zijn beurt weer veroorzaakt door onwetendheid of onbegrip – de illusie van het zelf wordt niet doorzien. De Boeddha onderkende 3 soorten begeerten: Zintuiglijk begeerte – bestaat uit de hunkering naar sensueel genot. De bergeerte naar bestaan – het willen blijven bestaan in de huidige vorm, zonder veranderingen. Begeerte naar niet – bestaan – het niet willen blijven bestaan in de huidige vorm of omstandigheden, de wil te veranderen.
Natuurlijk, veranderen – waarom niet, maar het is niet mijn ding. Kom maar op hoor! Ik kan er toch niets aan veranderen. Het gebeurt al, maar ik wil het liefst dat alles blijft zo als het is. Ik begeer het. Om de rust – de rust om dingen te kunnen uitwerken en te snappen. Ze te kunnen verwerken en overdenken. Het is al genoeg. Waarom moet er meer? Meer veranderingen – geforceerd en opgelegd.
Daarom schreef ik ze op. Schijf ik het op. Vanaf het moment dat ze mij allemaal weg stuurde aan het einde – en ertussen. Nu nog. Nu iedereen wordt weggestuurd. Ik wist dat het ging veranderen. Dat doet het altijd.
Alkmaar: Ik stond bij de deur. Het was zo moeilijk. Liep langs de trappen van de flat naar beneden. Stond buiten en bedacht mij dat ik mijn tas was vergeten. Belde weer aan en hoorde haar stem. Zo als zo vaak – zo vaak eerder in Alkmaar – het was al veranderd.
“Hallo?”, zei ze. “Sorry, je bent nog niet van me af – ik ben nog niet weg. Mag ik er nog even in?”, vroeg ik. Het was stil – tot een “Waarom?” Het was ook zo’n foute opmerking. “Ik ben mijn tas vergeten.”, zei ik. Dat was toch prima – ik had toch ook alleen dat kunnen zeggen. Het was gemeen – het lag al aan haar en niet aan mij. Dat had ze gezegd. Het lijden was al begonnen.
Heb je wel eens iemand heel lang niet gezien en verlangt. Ik heb dat zo vaak gehad. Eindeloos moet je dan je gedachte verzetten. Tot het niet meer kan – tot je op springen staat. Springen – rennen, sporten – het maakt niet uit. Desnoods springen voor iets – als het maar stopt.
Ik kan wel gaan sporten in de ochtend – als ik met je wil vrijen. Dat kan altijd, als dat andere niet kan. Dit huis is van karton. Mijn lichaam wordt alleen maar groter als ik dat doe – verandert – wordt meer. Nog meer dat verlangt naar jou – en dan weer meer sporten. Dat is niet de bedoeling. Ik moet uit dat ritme stappen – het veranderen, maar je bent gewoon zo lekker als ik wakker word – wakker met jou. Ik moet uit bed stappen en koud douchen – kleiner worden.
Marinda hoorde ik – ik hoorde haar stem. “Gaat het goed?”, vroeg ze. Er was iets veranderd, maar ik hoorde het niet. Dat had ik alleen kunnen zien. Nu – kon niet. Ik wilde nu meteen naar haar toe, maar het was laat – het was te laat – ze was moe. Zo moe, maar voldaan.
Dingen gingen veranderen – ze zag het, ze voelde het. Ze verlangde ernaar.