Een telefooncel of telefoonhokje is een kleine, meer of minder afgesloten ruimte met veel glas op een publieke plaats, waarin een telefoontoestel voor algemeen gebruik is gemonteerd. Inmiddels zijn deze allemaal verwijderd. Door de komst van de mobiele telefoon is het gebruik van telefooncellen sterk verminderd.
Liefde kun je op zoveel manier kenbaar maken. Met een vakantie bandje. Door een kus of een hand. Door elkaar net iets te lang aan te kijken met een onwennige stilte. Door eindeloze dikke brieven van Nederland naar Polen.
Door te luisteren of vragen te stellen die belangrijk zijn. Door een voordracht van een gedicht – onder een balkon. Door het van de daken te schreeuwen. Het te roepen en heel hard weg te rennen.
Door iemand te bellen in een telefooncel met een zak vol muntjes tot alles op is.Ik heb er inmiddels oog voor gekregen. Liefde en telefooncellen in Polen. Het zijn onopvallende hokjes, maar ik zie ze altijd. Als we ergens heen gaan. In openbare ruimtes – hotels – Jeugdhostels.
Ik heb mijn ouders nog niet gebeld. Het is belachelijk, maar als ik Marinda heb gebeld ben ik helemaal leeg. Ik kan geen woord meer uitbrengen.
Ik was met de neef van Beata, Naciek, naar de supermarkt gelopen in Boszkowo. Zijn sigaretten waren op. We liepen langs een telefooncel. “Is it altight if i make a call?”, zeg ik. De supermarkt was aan de overkant. “Alright, i’m over there.”, wees hij. “Yes”, zei ik.
Terwijl ik hem weg zag lopen stapte ik in een hokje met ongewenste bekende geuren. Met mijn voet hield ik de deur maar open en drukte ik een eindeloos nummer in. Een nummer dat ik intussen zonder ezelsbruggetjes uit mijn hoofd kende. Aan de andere kant kreeg ik na wat onduidelijk gekraak Marinda aan de lijn.
Elk moment – dat moment, elke keer was zo bijzonder. Alsof er iets kroop in mijn oor. Kriebelde en dan door sloop langs zenuwlijnen, bloedvaten en huid. Recht naar mijn hart. Een hart dat intussen een oorverdovend lawaai maakte.
Het hart dat een weg naar buiten zou slaan en wederom voor mijn voeten op de grond zou vallen. Ze moet het gehoord hebben als ze opnam. Een keihard bonken en dan een plof. Alsof alles van mij afviel.
“Hoi, met Jeffrey”, kon ik nog zeggen.
Naciek staat naast de telefooncel als ik op hang. Ik weet niet hoe lang al, maar lang genoeg. Genoeg om te zien dat hij een opgewekte jongen achterliet die nu compleet was ontdaan van al zijn energie.
Leeg, maar vol van alles.
“Alright?”, vraagt hij.
“Yes”, zeg ik. “I’m alright”
We lopen terug.
“Girl?”, vraagt hij.
Ik moet lachen. Het is zo duidelijk. Als een open boek en mijn suffe boekenlegger is er uit gevallen. Het maakt niet uit. Ik kan in dat boek elke keer weer opnieuw beginnen. Ik snap er niets van. Ik flikker zo van mijn sokkel af.
“Yes, a girl”, zeg ik.
Als ik thuis kom ga ik met Nadria tekenen. Ze laadt mij op met haar oneindige energie. De tafel ligt aan het einde van de avond vol met tekeningen. Nadria wil een kus op haar wang nadat ze gedouched heeft en naar bed moet. Kjeld krijgt een hand.
“See you tomorrow.”, zegt ze. “Yes, sleep tight”, zegt ik. “I love you.”, zegt ze en rent blozend weg. Haar moeder lacht naar mij en volgt haar. “Bijzonder”, zeg ik. Ze kijkt me vragend aan. “Special”, vertaal ik, maar dat is het niet – het is bijzonder.
Irritant van die woorden die je wilt zeggen maar er niet zijn. Als een onvertaalbare emotie. Het gevoel dat een blauw schepje bij mij opwekt.