Zondag is genoemd naar de zon en de Godin Sól. Deze Zonnegodin uit de Noordse mythologie werd door wolven achtervolgd. Sól reed elke dag op haar strijdwagen getrokken door de twee paarden Arvak en Alsvid. Ze werd achtervolgd door de wolf Sköll, die haar wilde verslinden. Tijdens een zonsverduistering dacht men dat Sól bijna opgegeten werd door Sköll. Sól zou uiteindelijk wel verzwolgen worden, maar haar plaats werd toen ingenomen door haar dochter.
Marinda is mijn zon. Ik weet het zeker. Ik heb al een maan en nu ook een zon. Ze heeft mij de hele tijd achtervolgt met twee paarden en ze is mij nu aan het verzwelgen. Het geeft niet. Ik vind mijn kinderen en Simone nu ook om op te vreten, het is een pure vorm van liefde.
Zo voelt dat ook. Ik kan het lezen. Er is iets anders ook. Waar ik tot nu toe dingen had die mij overkwamen lijk ik meer regie te nemen. Ik spreek af met Marinda. Er liggen bij haar briefjes op de eettafel met mijn telefoonnummer. Het is haar mopperende zus die dingen doorgeeft en zegt dat ze niet in haar kamer mag komen. En volgens mij schijft Marinda over mij in een schiftje.
Ik veroorzaak dat. Ik ben dat zelf aan het doen. Ik wil dat.
Marinda is in slaap gevallen. Naast mij in de trein. Tegen mij aan. Het is onwaarschijnlijk mooi. Ik heb zo veel geslapen naast anderen – intussen, maar dit is anders.
Marinda vertrouwt eigenlijk helemaal niemand. Ze heeft er vaak over gesproken met haar kinderpsycholoog ooit. Het hangt in haar huis. Er wordt daar iets uitgezeten tot het op is. Marinda heeft ook een tijdje uit huis gewoond. Bij een vriendin van haar moeder. Wel in de buurt. Niet te ver weg, maar ver genoeg om de spanningen niet te voelen. Marinda voelt alles.
Gelukkig is dat dossier al een tijdje gesloten, de bikkel.
Ik heb heel even overwogen door te rijden en niet uit te stappen. Deze trein ook uit te zitten naar Utrecht en verder. Tot het op is. Marinda mag dan de hele weg naast mij liggen en slapen. Ik hoef alleen maar naar haar te kijken dat is meer dan genoeg. Ik ga heus niets anders doen met een meisje van vijftien. Maar een conducteur doet zijn werk goed en weet haar op tijd wakker te maken via een speaker.
“Wat?”, zegt ze.
“Ben je daar?”, zeg ik.
“Ja”, zegt ze.
“Fijn”, zeg ik.
Als ik haar op de bus zet is alles leeg. Ik. Ik ben leeg. Op – opgegeten – verzwolgen. Maar mijn briefje ligt al weer klaar voor haar als ze thuis komt. En de zon komt ergens deze week weer op. Daar ga ik wel voor zorgen en dan begint alles weer opnieuw.
Als een kringloop of cyclus, oneindig met Marinda.