Het was tijd om de kroeg in te gaan. Mijn haar was geknipt en ik was onherkenbaar. We dronken altijd wat in Oberon op hetzelfde plekje aan de bar. Goed, dat dus.
Ik bedenk mij dat ik een cd in mijn zak heb zitten, die ik aan Mark moet geven. Over mijn jas hangt een bontjasje. Ik zoek en het bontjasje valt op de grond. Ik raap het op en probeer het netjes op te hangen als ze ineens naast mij staat. “Kun je het vinden?”, vraagt ze. “Ja, alleen ik denk dat dit beest naar mij hapte.”, zeg ik. Ze moet lachten. Ik haal de cd uit mijn zak, terwijl ze haar bontjasje fatsoeneert. “Ik heb het gevonden hoor.”, zeg ik.
Ik ga naar de bar en geef Mark de cd. In mijn ooghoek zie ik haar er verder op inhaken in een groepje. Af en toe hebben we oogcontact. Ik doe mijn best naar Mark te luisteren. Het is moeilijk. Aan het eind van de avond loop ik met Mark naar de bushalte. Op de weg terug voel ik in mijn zak een briefje. Er staat op: “Ik hap” en daaronder een telefoonnummer en haar naam.
Onderweg naar huis brand ik van nieuwsgierigheid. Het is lastig in slaap te komen. De volgende dag is het zaterdag en een mooie tijd om te bellen. Ik draai het nummer en hang op, wacht even en draai nog eens. Aan de andere kant neemt een meneer op met een achternaam. Ik haal diep adem en zeg: “Goedemiddag, met Jeffrey Snijder is Tessel daar ook?”. “Moment”, hoor ik aan de ander kant. Ik krijg een soort doorkiestoon en er wordt wederom opgenomen. “Jaah”, hoor ik aan de ander kant. “Hallo spreek ik met Tessel?” Ik hoor een diepe zucht en daarna “Sjees pap…” en een “Nee…. moment.” Daarna weer een doorkiestoon. Ze neemt op. “Tessel”, zegt ze. “Hoi”, zeg ik. “Ik heb een telefoonnummer van jou en ik ben gebeten denk ik.”, voeg ik toe. Ze moet lachen. Ik ben zo grappig.
We spreken af. Tessel woont in een enorm huis op het kopje van Bloemendaal. Ik herpak mijzelf voor de deur na een ongelooflijke hellingproef en bel aan. Ze doet open en ze heeft haar jas al aan. We gaan wandelen in de duinen. Ik heb echt geen idee waar dit toe gaat leiden, maar het is gezellig. We drinken ergens koffie en praten. “Er is vanavond een feestje”, zegt ze. “Ga je mee?”, vraagt ze. “Waar?” vraag ik. “Bij mij thuis. Mijn vader is vanmiddag vertrokken en pas dinsdag weer terug.” “Natuurlijk”, zeg ik. Het huis herken ik. Ik heb veel gewerkt in Bloemendaal. Ik ken de buurt. Het is gigantisch. De tuin heeft een soort overdekt zwembad en een enorme tuin. Ze heeft pizza besteld als de eerste vrienden binnen druppelen. Ik ken niemand en voel mij behoorlijk misplaatst.
Er komt een jongen binnen die Tessel opvallend genoeg aan mij voorstelt. “Kijk Peter, dit is Jeffrey”, zegt ze. Hij kijk mij niet echt aan. Inmiddels wordt het zwembad al ingenomen door een paar jongens. De dames blijven naast het bad nog even staan in badpak. Peter vraagt iets aan mij, maar kijkt nog steeds niet. “Waar ben jij van dan?”. Ik probeer hem aan te kijken. “Waar ik van ben? “, herhaal ik. “Ik bedoel van wie?”, vraagt hij. Ik heb echt werkelijk geen idee wat hij bedoeld. “Met wie? Bedoel je met wie? “, vraag ik. “Nee, wat is je achternaam?”, vult hij aan. Het is werkelijk een bizar gesprek. “Ik heet Snijder.”, zeg ik. “Maar hoezo?”, vraag ik. “Die ken ik niet.”, zegt hij. “Dat kan.”, zeg ik. Ik vind het een mooie eindconclusie en zeg “Ik ga wat drinken halen.”
In de keuken staat de deur van de koelkast open. Als hij dichtgaat verschijnt een mooi meisje. Ze lijkt een beetje op Tessel, maar is denk ik iets ouder. Ik zeg: “Jou heb ik nog niet gezien.” “Duhh..”, zegt ze. “Ik woon hier ook maar.” In een klein moment is ze weer verdwenen. Tessel staat achter mij. Peter staat achter haar. “Dat was Bo”, zegt ze, “Mijn zus”. “Je blijft slapen toch?” Ik weet niet wat ik moet zeggen en uit pure wanhoop zeg ik: “Mag ik het huis eens zien?” Het is echt indrukwekkend: het zwembad, de garage, haar slaapkamer; het is allemaal gigantisch. Langs de hal boven kun je kijken op het zwembad. “Moment ik moet even ingrijpen”, zegt ze, als ze ziet dat er daar iets uit de hand loopt. Het is stil.
De deur naast mij staat op een kier en ik hoor toch zacht wat muziek. Ik klop aan en duw na een “Jaah” de deur open. Op de muur aan de rechterzijde is een enorme muurtekening te zien. Bloemen en draken gecombineerd met elfjes dwarrelen langs de muur; het is prachtig. “Jeetje, heb jij dat gemaakt. Wat onwijs gaaf zeg”, zeg ik. Ze zit aan het bureau te tekenen. “Jij hoort hier niet”, zegt ze. “Vertel mij wat”, zeg ik. Ze moet lachen. “Ik had jou aan de telefoon hè”, zeg ik. “Mijn vader snapt niks van dat ding”, zegt ze. “Bij ons thuis hebben we maar een telefoon, maar dat is meer dan genoeg.”, zeg ik. Het tekenen is rustgevend. Ik overweeg hier te blijven hangen als Tessel in de deuropening staat. Ze heeft iedereen naar huis gestuurd. “Het liep helemaal uit de hand”, zegt ze. Alleen Peter wil maar niet weg gaan.
We zitten op de bank, als Peter mij vraagt: “Studeer je?”. “Nee joh”, zeg ik. “Wat doe je dan?”, vraag hij. “Daar ben ik nog niet helemaal uit.”, zeg ik. Niet lang daarna staat Peter bij de deuropening. “Ga nou naar huis”, zegt Tessel. Peter woont aan de overkant. Het is een beetje een hellingproef, maar hij heeft dure schoenen en lukt hem best. Tessel is blij dat hij weg is. “Ik heb wel een tandenborstel voor je.”, zegt ze. Het wordt ineens allemaal heel praktisch. Ik word verwezen naar een bed in een aparte kamer. Deze dag is al een grote verassing en totaal over de top. Het is een lekker bed en ik vind het prima.
Ik denk dat ik niet echt lag te slapen of misschien maar heel even als ik de deur open hoor gaan en ze bij mij in bed kruipt. “Sssstt”, zegt ze. “Anders hoort mijn zus ons”, voegt ze toe. Ik ben stil. Heel stil. Maar dat is moeilijk als iemand nagels in je rug zet.
De volgende dag word ik wakker. Ze is weg. Ik pak een ochtendjas en mijn nieuwe tandenborstel en loop naar de enorme badkamer. Ik begrijp helemaal niets van die douche. Het is een ware strijd. Tijdens het aankleden doet Tessel de deur open en vraagt:”Eitje?”. Ik schrik mij dood en val met mijn voet half in mijn broekspijp op de grond. “Wat?”, zeg ik. “Wil je een gekookt eitje?”, vraag ze. Ik knik. Aan de ontbijttafel zeggen we niet veel. Het waarom het zo uit de hand liep in het zwembad wordt nog even besproken, maar dat is het.
“Ik moet zo naar hockey”, zegt ze. “Zal ik mee gaan”, vraag ik. “Doe maar niet”, zegt ze.”Ik rij mee en we spelen uit”, eindigt ze. Niet lang daarna sta ik met haar buiten. Ik zie voor het raam Bo staan en die zwaait. Ze heeft een potlood in haar handen en gelakte lange nagels en ik zie de tekening op de muur achter haar. Tessel houdt mijn hand vast. “Bedankt voor je geduld.”, zegt ze. Ze kijkt naar de overkant en zwaait naar Peter die daar tot mijn schrik voor het raam staat. “Het is zo lastig Peter weg te krijgen soms.” Ze geeft mij een zoen en ze steekt een vinger in haar mond en begint op haar nagel te bijten.
Mijn fiets gaat met een noodvaart de heling af. Ik snap er helemaal niets van. In een onoplettend moment vliegt mijn fiets tegen de stoep en ga ik echt ongelooflijk op mijn muil. Ik raap mijzelf op en ga op de stoep zitten. Mijn knie ligt open en mijn rug doet pijn, maar niet van het vallen. “Wat idioot”, bedenk ik mij.
Er rijdt iemand langs en stopt bij mijn fiets. Het is Peter. “Was het leuk met Tessel?” , vraagt hij. Ik kijk hem aan. “Daar ben ik nog niet helemaal uit.”, zeg ik. “Hoe bedoel je? Je bent toch blijven slapen? Ik bedoel met Tessel?”, zegt hij. “Ik denk het niet”, zeg ik. “Hoe bedoel je”, vraagt hij. “Nou ik denk niet dat het Tessel was.”, zeg ik. Hij lijkt opgelucht. “Echt?”, zegt hij. “Ik denk dat het Bo was.”, zeg ik. Peter moet lachen. “Die Bo”, zegt hij.
“Ja, die Bo”, zeg ik.
“Ik ben van helemaal niemand, Peter, “, zeg ik.