De cathédrale Notre-Dame de Paris (Nederlands: Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Parijs) is een in vroeggotische stijl opgetrokken kathedraal op het Île de la Cité, in het centrum van Parijs. In de kathedraal worden drie relikwieën van Christus bewaard: de doornenkroon, een stuk uit het kruis en een van de nagels waarmee Christus gekruisigd zou zijn.
Er is maar weinig vrouwelijk aan een kerk. Dat is, tenzij ze in brand staat. Ze in vuur een vlam staat en stampvoetend zegt hoe een man kan falen. Ze het schip verbrand met relikwieën – bemanning en al. Deze toch al weinig voorstelde. De leiding van dit schip niet keek op een vrouw meer of minder. Zij net als hij zullen moeten lijden met nagels en al.
Er kan niet iets verder verwijderd zijn van een vrouw dan een kerk. Omdat ze er niets heeft te zoeken. Dit gebouw enkel zo wordt genoemd omdat de oprichters het missen moeten. Ze hun plek met een vrouw hebben afgezworen en zoeken naar een ander onderkomen. Een kerk als lieve vrouw. Haar en hem smeken om vergiffenis.
Ze heeft een kaarsje aangestoken. Het is voor iemand die haar hielp de pieken en dalen wat te relativeren. Als ze zich groter dan deze wereld voelde, maakte zij het wat kleiner. Ze zich weer piepklein voelde, bracht zij haar weer op lengte. Ik deed dat ook door van haar te houden zo als ze was.
Valt het je niet op hoe de meeste gerechten vrouwen namen hebben? Een chef in de keuken vrouwen niet in hun buurt willen hebben, maar wel altijd benoemen wat ze missen. Taartje naar Caroline, cake naar Madeleine, wijn naar Collette en compot naar Charlotte.
Zelf als een vent alles afzweert dat met een vrouw te maken heeft is ze daar. Noemt hij de kerk naar haar. Het doek. Het boek. Het gedicht. Het lied. Het gerecht.
Dat wat hij maakte uit de keuken waar zij niets meer te zoeken had. Toen hij haar de keuken uit had gestuurd – de laan, de deur had gewezen en dacht dat hij het wel alleen af kon. Vernoemde hij alles naar haar.
Alles.