We zitten op het bankje tussen de grote Houtstraat en Gierstraat. We hebben net een ijsje gehaald bij Garrone. Daar heeft Marieke vrij lang gestaan om uit te kiezen wat ze wilde. Ze dacht dat ze nog wat meer tijd kon vrijmaken door mij voor te laten. Maar ik zeg: “Doe maar wat.” en heb mijn ijsje in een mum van tijd in mijn handen. Marieke staat hard op te denken wat ze wil nemen. Het is zo grappig om te zien. Daarna lopen we naar de overkant waar we bij Platenboef bespreken wat er in de muziek nieuw is en mooi.
Rein had prachtige schilderijen hangen op zijn expositie. Daar waar hij in communicatie absoluut iets mist heeft hij in zijn schilderijen zo veel te vertellen. Toen ik hem een hand gaf en wij een beetje gesprek hadden, voelde ik mij opstandig worden. Ik merk dat er iets is tussen Marieke en Rein dat ik herken. Het heeft vooral te maken met hoe Rein naar Marieke kijkt. De houding die ik aanneem herken ik ook. Het is alsof ik weer in Bloemendaal sta. Marieke wil er niets van weten. Ze kijkt mij af en toe afkeurend aan en dat helpt. We blijven even hangen en vertrekken daarna de stad in. Ik voel mij toch het mannetje als Rein ons ziet vertrekken. Dat is eigelijk heel suf.
Mijn ijsje is op en we lijken iets dichter bij elkaar te kruipen op het bankje. Ik zeg we, maar ik denk dat alleen ik het ben. Marieke geniet echt van haar ijsje. Ze begrijpt er niet van dat ik niet weet wat voor smaken ik heb gehad. Ik kan niet te dichtbij bi haar gaan zitten. Ik ben niet eerlijk geweest tegen haar. Er zit iets tussen ons in en ik moet daar iets over zeggen. Marieke kijkt me aan “Ik moet je nog iets zeggen”, zeg ik. “Ik heb jou toen ik nog maar net wist wie jij was een gedichtje gestuurd en er niet mijn naam onder gezet.”
Haar houding veranderd vrijwel onmiddellijk. Ze is boos. Ze is oprecht boos en dat heb ik nog niet eerder gezien. Ik bedoel wel als ik iets doms zei. Ik zei altijd wel iets doms. Iets waar ze het absoluut niet mee eens was. Maar dit is anders. “Dat was echt gemeen.”, zegt ze. “Weet je hoeveel mensen ik niet heb gevraagd of ze enig idee hadden?” Ze heeft gelijk. Er is inmiddels niemand in haar omgeving die niet weet dat zij het gedichtje heeft ontvangen. En ook dat ze niet weet van wie.
Ik probeer het haar uit te leggen. Dat ik het zo lang in mijn zak had zitten maar het helpt niet. Ze vindt het belachelijk. Ik kan het enkel beamen. We hebben inmiddels al zo veel gedeeld. Dit had ik al veel eerder tegen haar moeten zeggen. Het was een mooi gedichtje maar alleen met een naam eronder. Zeker bij Marieke.
Marieke gaat iets dichterbij zitten maar zonder intenties. Haar ijsje is inmiddels op. “Sorry” zeg ik. Ik zie aan haar ogen dat er een conflict is maar begin haar te zoenen. Ze vindt het goed. Het is goed. Ze smaakt naar ijs. Ze ruikt naar iets groens iets heel mooi groens. Ik doe meestal mijn ogen dicht maar ik wil geen moment missen. Ze is zo dichtbij dat mijn ogen geen enkel detail scherp in beeld kunnen brengen. Maar ze is zo leuk.
Als het voorbij is kijkt ze me aan: “Ik moet jou ook iets vertellen”, zegt ze.