De mythische oorsprong van Babylon ligt bij een opdracht van de godin Nanna aan de koning van Ur om deze stad te bouwen. Volgens een latere mythe was het de god Marduk die haar bouwde. Babylon was ooit de grootste stad ter wereld – of de grootste waar men van wist.
Er is genoeg om naar te kijken. Genoeg als ik naar haar kijk. Als ik wachten wil tot het straatlicht aan gaat. We verdwalen in deze stad. Omdat ik niet oplet waar ik loop. Als ik alleen let op haar. Haar bij mij hou en het maanlicht haar huid verzilverd. Ze me aankijkt als ik haar in een hoekje duw van deze straat.
Dan is er is ook genoeg om te strelen. Als ik erbij mag. Elk kledingstuk zorgvuldig door haar is weggestopt. Dat in – of onder het ander verdwijnt. Ik een begin moet zoeken een plek waar mijn handen haar naakte heupen tot aan de rand van haar ondergoed bereikbaar is. Niemand het ziet in deze stad.
Er is genoeg te ruiken. Als de regen deze straten heeft schoongewassen. We zoeken naar een droog plekje – of een vochtig plekje waar wij samensmelten. Ik in haar verdwaal. Elke gedachte verdwijnt. Elke oer gevoel terug wordt gebracht naar een vluchtige geur – haar parfum. het zout op haar lippen. Deze stad in haar benen – deze straten in haar schoenen.
Er is genoeg om te zeggen. Schreeuwen het liefst – van de daken. Zodat iedereen het weet. Het galmt langs de stenen. Blijft hangen in de hoeken van de muren. Ze zegt “Sst – niet zo luid, niet zo wild – en hou je handen thuis.” Ze ze dan toch weer toelaat. Als ze zich net weer heeft gefatsoeneerd.
Ik kan het niet – ik kan niet van haar afblijven. Als een ontdekking van een nieuw stad. Met al zijn omwegen en tussendoor weggetjes. Zijn geluiden van ver – binnenin of luidkeels. Als ik alles opsplits in kennis – dingen die ik moet onthouden. De taal die ik anders vergeet. Als bij de toren van Babel. Opschrijven in mijn schriftje als stille routes. Route naar haar hart.
Bouw jij een kasteel om je hart – dan zal ik het bestormen. Verzamel je een leger – en ik zal het bestrijden. Giet je het meer om je hart – en ik zal er in zwemmen. Draaien als de storm om je heen – of er op zeilen. Maar bouw je een stad – een doolhof om je hart en ik zal er verdwalen, Dwalen tot ik het vind. Net zo lang – maar nooit lang genoeg. Jouw kloppende hart.
Zij is deze stad – elke stad. Een stad die gaat slapen – als je denkt dat ze nooit wil gaan slapen. Wakker wordt als die stad die wakker wordt. Schoongepoetst wordt na een wilde nacht. Een nacht met mij. Waar de straten als haar huid wordt schoon geblazen. Ik weer opnieuw mag beginnen als ik haar heb gevonden.