Er zal niet snel uit het Hooglied van Salomo worden voorgelezen aan tafel of in de kerk. Dat komt vanwege de erotische lading in het boek, dat een liefdesdialoog is tussen een jonge man en een jonge vrouw. Hooglied kan letterlijk worden opgevat, maar ook allegorisch waarbij de personages en het lichamelijke verlangen vergeestelijkt worden. Zo ontdoe je de tekst van erotiek en heeft het weer een vertrouwde religieuze inhoud.
Je zult maar dingen hebben geschreven. Geschreven over hoe ze deed zonder de intentie dat iemand het mocht lezen. Dat en dan gecensureerd worden door een schijnbare hogere macht. Een oudere “jij” die dingen las en dacht: “Ik dacht het niet, niet in deze kerk” Omdat dingen soms tot in grote detail waren omschreven.
Bijvoorbeeld hoe ze met haar ogen rolde. Verdwaalde in een onregelmatige ademhaling. Haar handen het hoeslaken lostrok uit de hoeken en alles wat zij was in elkaar krulde tot een bolletje. Stuiterend langs de lijnen van haar lichaam en het matras. Niet lang daarna half in slaap viel en je haar nog hoorde zeggen, “Zo hé” Je een paar uur later zelf wakker werd en dacht, “Ik moet het opschrijven”
Ze had de griep. Was naar haar kroeg op de hoek gewandeld in haar pyjama en had aan de bar een paar glazen Courvoisier gedronken. Dat kon gewoon, over straat in je pyjama en die kroeg in. Die glaasjes hielpen, al was het maar tijdelijk. Deze kroeg was de beste kroeg in Zuid. Vond ze. Lekker dichtbij en altijd een goede rede net iets te laat naar bed te gaan.
In het doolhof van haar gedachte was hij nergens meer te vinden. Hij wist het zeker. Niet dat het echt iets uitmaakte. Hij wilde nooit echt dingen afsluiten. “Jij wil altijd nog iets zeggen!”, had ze gezegd. En het klopte. Omdat hij vond dat ze altijd van hem waren. Het weliswaar voorbij was, maar deze meisjes dat altijd bleven. De gedachte ze te delen nooit in hem was opgekomen.
Dikke tranen stroomde toen hij thuiskwam. Hij had het wel eerder gezien, bij anderen. En zelfs toen, toen ze op haar aller kwetsbaars was wilde hij het weg vrijen. Omdat ze nog steeds zo mooi was. Omdat hij wist dat hij heus wel kon luisteren, maar het gewoon niet begreep. Hij dan hopeloos zocht naar woorden. Hij – die altijd wist wat hij moest zeggen.
Als ik haar verdriet had kunnen bottelen, had ik het geschonken aan de eerste beste geinporum die ik tegen was gekomen. Gewoon om te kijken of hij het aan kon. Hij het kon dragen zoals zij. Zijn maag niet omkeerde bij de eerste slok. Mannen over het algemeen toch minder kunnen verdragen, ik de uitkomst wel wist, maar het toch even ging testen.
Want deze vloeistof had al een tijdje haar jeugdige kijk op dingen in zijn macht. Het kon al zo lang onderdrukken wat zij was. Ondermijnde alles en elke heldere gedachte. Dit spul dat druppel voor druppel werd toegevoegd in alles wat zij slikte. Door hem. Hij die het voorzichtig voedde. Ze het en het haar bijna helemaal had opgeslokt.
“Denk je dat we gemaakt zijn voor elkaar?”, vraagt ze. “Natuurlijk”, zeg ik. “Waarom denk je dat?”. vraagt ze. “Omdat ik dat nu zo voel.”, zeg ik. “En morgen dan, morgen ook?”, vraagt ze. “Natuurlijk.” zeg ik. In werkelijkheid had ik natuurlijk geen benul. Had ik alles willen geven om te weten of het zo was. Weten of ik later niet ergens verstopt zou zitten in haar gedachte. Ze alleen op die plek nooit meer zou komen.
Nee, in deze kerk – haar domein, zou vast niet veel meer gezegd worden over hem. Geen woord van die liefdesdialoog tussen hem en haar. Niet hier in deze gangen. Omdat het te veel zou doorklinken. De teleurstelling, de pijn – het eerdere geluk. Je er in zou blijven hangen en dan altijd nog iets wilde zeggen.
Altijd.