De verleden tijd wordt verder opgesplitst in twee subcategorieën, de onvoltooid verleden tijd en de voltooid verleden tijd, waarvan de eerste meer de nadruk legt op het in het verleden voortdurende karakter van de genoemde handeling of toestand en de tweede meer op het in het verleden afgerond zijn hiervan.
Ik kende iemand die hechtte geen enkele waarde aan mijn woorden. Ze draaide ze om waar ik bij stond. Als ik terug schreef, als ik terugdacht – als ik de discussie aan ging. Ik kon niets aan haar uitleggen. Ik kon dat niet omdat ze vrijwel altijd een vraag stelde die duidelijk maakt dat ze er niets van begreep.
Dan moest ik het weer uitleggen. Ik moest dat leren loslaten, maar ik vond dat zo moeilijk. Dan legde ik het nog een keer uit en nog een keer. Het werd er dan niet beter op. Als een stuk op papier waarin ik te veel had lopen krassen. Ik hou niet van krassen. Ik hield er niet van haar dingen uit te leggen. Het ging altijd mis. Ik begon altijd goed, maar ergens in het midden raakte ik de draad kwijt.
Mis. Dan werd mijn betoog zwakker. Kwam ik niet meer uit mijn woorden en begon ik te stotteren. Dan wilde ik terug. Terug naar het stuk zonder die correcties, maar dat kon nooit. Ik hoefde helemaal niet te krassen. Ik hoefde het helemaal niet nog een keer in gecorrigeerde woorden uit te leggen, maar ik deed het altijd.
Ik vond het zo oneerlijk, omdat ze zo ongelooflijk kon hunkeren naar andermans geklets. Vragen en vissen naar allemaal onzin. Heerlijk vond ze dat, maar mij – mij begreep ze zelden. Ik had wel eens geprobeerd te spiegelen. Dan luisterde ik heel goed naar wat ze zei en dan zei ik later precies hetzelfde. Het had niets te maken met inhoud, maar meer te maken met waar het uitkwam.
Ik was het probleem. Alles wat ik zei daar zat die ‘all over sentimentele zo-zit-het toon’ in. Ze kreeg daar jeuk van. Ik hield me wel eens in, maar dan ging het helemaal mis. “Ho Ho”, zei ze dan “Mag waar zijn wat ik zeg, maar daarmee is het nog geen waarheid.” En dan trapte ik er weer in. “Echt niet.” zei ze dan als ik toch mijn mening verkondigde. En weer – en daarna weer.
Het meest vervelend vond ik wel dat ik het heus wel goed op een rij had in mijn hoofd. En achteraf. O, ja achteraf heb ik zo vaak mijn woorden herschreven. Herhaalde ik het hele gesprek, maar dan met wat ik had moeten zeggen. Het vrat aan mij – vrat alle tintelingen van onze recente vrij partij weg. In plaats van dat ik dat nu in mijn hoofd een paar keer herhaalde, maar nee. Ik probeerde het altijd te vertalen.
Wij zijn terugdenker, wist je dat niet? Het is eigenlijk zo simpel. Hoe ouder je wordt hoe meer je terugdenk. Het liefst met een zweem. Als een grote waas voor ogen kijken. Terug. Als het afgeronde zijn ervan een feit is.
En dan melodramatisch zwetsen over alles wat gepasseerd is. Het liefst nog terwijl alles voor je neus in het heden je passeert. Daar heb je immers geen tijd voor. Omdat er altijd wel iets is waar je niets mee kunt – je niet wilt of anders wilt.
Dan moet je even wachten. Wachten tot het voorbij is. Ver genoeg om het te wijzigen. Anders te zien. Anders te omschrijven – vertalen. Wij kunnen niets met de toekomst. We kunnen er niets van opschrijven. Niets aan veranderen. Je kunt je toekomst niet eigen maken. Het moet je nog toe komen. Nu – als je oplet – nu.
Wat ze zei probeerde ik altijd te vertalen, maar zij was niet te vertalen. Sommige dingen hoeven en willen niet worden vertaald. Zij had elke dag een ander script. En ik zocht elke dag een andere module. Als je iets vertaalt maakt je het jezelf eigen, maar wat zij was daar zat niet van mij bij.
Ik hield van haar – ik hield echt van haar. Als het stopte – als haar aandacht door iets anders werd ingenomen. Mijn woorden langzaam verdwenen. Ik niets. Eigenlijk niets gezegd had. Ze geen enkele waarde hechtte aan mijn woorden.
Ik stil werd en ze zei: “Kom”, dan hield ik het meest van haar.