Regen is, net als sneeuw (ijskristallen) en hagel – (kleine, gelaagde ijsklompen), een vorm van neerslag. Samen wordt dit ook wel hemelwater genoemd. Vallende regendruppels worden vaak afgebeeld in de vorm van tranen of peren.
Het regende. Er hing geen wolkje in de lucht. Het waren de tranen achter haar ogen. Een stortvloed van verborgen woorden. Een hoos van verstopt verdriet.
Ondragelijk was het. Niet de tas met wijn en hapjes. Het ondragelijk voor gezonde zielen – ondenkbaar voor mijn verstand. Voor een jongen met geen enkele schade. Die zich geen raad wist met wat ze toen zien liet.
Het was blauw, maar niet het blauwe in de heldere lucht. Het waren haar van bloed onttrokken lippen. Een missende bibber in haar stem. Geen sidder in haar lichaam, maar in dat van mij.
Het was groen, maar niet het groen langs de duinen. Het gras in het zilte zand. Het was de misselijkheid in mijn keel. Het draaien van mijn maag. Het alles wat ze zei – het alles echt te veel.
Het was rood. Niet het rood langs de ondergaande zon. Het was het rood van haar wangen. Een schaamteloos verlangen. De tranen op haar lippen. Door die van mij te vervangen.
“Waar is jouw moeder eigenlijk?”, vraag ik. Ze kijkt me aan. “Mama is er al een tijdje niet.”, zegt ze. “Ik was zeven.”, eindigt ze. Het is stil ik zit te denken wat ik moet zeggen. Ik ben te laat. “Ik heb wat gezegd bij de uitvaart. Ik stond daar ik had met mijn tante iets geschreven maar dat kon ik niet zeggen.”, zegt ze. “Nu is klaar mam” zei ik. “Het is niet meer leuk. Ze hebben me echt van dat podium afgesleurd.”, zegt ze.
Het is weer stil. Ik heb geen middelen te reageren. Ik weet altijd wat ik moet zeggen. Ik heb nog nooit zo iets meegemaakt. “Ik weet niet wat ik moet zeggen.”, zeg ik dus. “Het is al lang geleden hoor.”, zegt ze. “Hoe is het met je vader eigenlijk.”, vraag ik. “Dat weet ik niet.”, zegt ze. Ze neem een slok van de wijn. “Heb je dat weleens gevraagd? Je kunt het toch gewoon vragen.”, zeg ik.
“Jij bent echt veel te lief weet je dat daar moet je wat tegen doen.”, zegt ze. Ze trekt bijna al haar kleren uit en rent naar de zee. “Wauw.”, zeg ik.
Het was wind. Niet de wind langs de kust, maar het blazen dat ik wilde. Blazen langs haar gedachte. Alles wat ze zei weg. Die wind en de wens dat ik wist wat ik moest zeggen. Iets zo als hemelwater dat zou helpen.