De seksuele geaardheid is de aard van de amoureuze betrekkingen of erotische verlangens van een persoon. De (Nederlandse) Algemene wet gelijke behandeling gebruikt de term “gerichtheid”. Volgens de toelichting van de regering omvat het begrip gerichtheid naast de gevoelens en voorkeuren van een persoon ook concrete uitingen, zodat het begrip gerichtheid – en dus ook de bescherming tegen onderscheid – ruimer is dan het begrip voorkeur en het begrip geaardheid.
De jongen had geroepen dat ik een flikker was. Hij verwees daarbij naar de jas die ik droeg met bontje. De jas dat niet van mij was, maar van Bo. Het was toen ik die avond op de fiets in de stromende regen als een verzopen kat was gearriveerd. Ik – in de veronderstelling dat we nergens anders meer naartoe gingen.
Mevrouw had weer iets anders bedacht. Mijn kleding kon nog wel in de droger, maar die jas had een label dat duidelijk zei van niet. Gedoe – ik vond het gedoe. Had ze een oude jas uit haar kast getrokken. Grinnikend geroepen dat ik leek op een pooier.
Ik was aan de goden overgeleverd. Wist niet hoe snel ik die jas moest uitrekken in de kroeg. Was het einde van de avond al weer vergeten dat ik zo – zo als dat – ook retour moest. Het was wel een lekkere warme jas. En hij rook naar Bo, maar voor de rest voelde ik mij precies wat anderen van mij dachten.Hij dacht dat hij naast twee leuke dames was gaan fietsen – schrok zich lam. Als hij dat niet al was.
Ik had de capuchon van de jas over mij heen gegooid. Hij maakte wat bijzondere opmerkingen – verkeerde benaderingen. Vroeg of ik wat langzamer kon fietsen. “Jesus mina ik dacht je wijf was!”, had hij geroepen. Geroepen toen ik uit mijn capuchon dook en vroeg of hij wilde opzouten. Toen kwam daar het woord “flikker”.
Ik was jouw man – was het in alles. Zonder twijfel. Een echte man, maar dit is geen tijd voor mannen – niet echt. Ze gedragen zich als kleuters. Verwende nesten – vervuilen hun nesten. Lopen hun mannelijkheid achterna. Ik was een andere man – jouw man. Een nieuwe soort man. Ik probeerde het te zijn. Om jou – om hun.
Bo kon niet meer stil zitten achterop – had zo gelachen. Ik vond het allemaal minder aangenaam. Toen we thuis kwamen had Bo op de bank gevraagd waarom ik het niet grappig vond. Ik zei dat ik mij schaamde voor het gedrag van de meeste mannen. “Jij bent veel te lief.” Had ze gezegd.
“Ach flikker toch op.” Had ik gezegd – en toen moest ik toch wel weer lachen.