De wet van Murphy, toegeschreven aan Edward A. Murphy (1918–1990), luidt “if there’s any way they can do it wrong, they will” (als er een manier is waarop ze het verkeerd kunnen doen, zullen ze dat ook doen) of ook wel “Anything that can go wrong, will go wrong” (alles wat fout kan gaan, zal fout gaan).
Ik wist dat tijd tikte, maar we het niet verspilde. Wij het verdeelde – deelde, maar alles wel overwogen deden. Ik weet nog dat wij meer tijd wilde – wilde maar het moesten doen met wat we hadden. Dat wat we kregen.
Tijd ons was gegeven, maar nooit genoeg. Toch niet zeurend niet tegen alles in, maar ondergaand. Soms even – soms heel even riepen om het te hebben gezegd. “Ik wil meer – meer met jou.”, zei ik dan – dacht ik. Ik wist dat wij er niets mee konden. Ik het enkel zei omdat alles zonder jou gewoon zo’n tijdsverspilling leek.
Toen – het was toen we het vertrouwen hadden dat tijd ooit van ons zou zijn. Wij het standaard zouden kunnen verdelen over ons twee – misschien anderen. Ervoor kozen het te delen. Het ooit andersom zou zijn. Dat dat moment ooit zou komen. Dat alle tijd die we kregen samen was, soms even alleen. Als daar een rede voor was. Enkel met meer als wij daar om vroegen.
We controle hadden over tijd – onze tijd. Als een wet die zei dat alles toch wel ging gebeuren – je het niet kon voorkomen. Ik gebeurde onder jouw neus – jij gebeurde onder die van mij. Elke minuut, elke dag. Elke dag een dag werd met jou – elk jaar zoveel mogelijk dagen werden met ons. Ons samen jij in mijn tijd en ik in die van jou. Jij je tijd gaf en ik gaf die van mij.
Dingen gebeurde – dingen misgingen. Vast en zeker. Zekerder nog dan wat we hadden. Zeker nog dan wat we niet wisten, maar wij dit konden dragen. Problemen dragen – vergissingen maakte. Jij zag die van mij – ik zag die van jou, maar wij het oploste.
Dat nog steeds zo doen – het is in onze tijd.