De Japanse Tuin in Den Haag is in het begin van de 20ste eeuw aangelegd door de toenmalige eigenaresse van het landgoed Clingendael, Marguerite M. Baronesse van Brienen (1871-1939), ook wel freule Daisy genoemd. Per schip heeft zij een of meer reizen gemaakt naar Japan. Zij heeft toen enkele lantaarns, een watervat, beeldjes, de bruggetjes en misschien het paviljoen naar Nederland verscheept. Het is de enige Japanse Tuin in Nederland van rond 1910 en heeft daarom een hoge historische waarde. Vanaf 1954 beheert de gemeente landgoed Clingendael. Medewerkers van Haeghe Schoon en Groen van de gemeentelijke dienst Haeghe Groep onderhouden de Japanse Tuin.
Maureen had en vriendin die werkte voor het Haeghe Schoon en Groen. Zij onderhield de tuin samen met deze organisatie. Maureen had mij verteld over een idyllische plek in Den Haag. Een plek die slechts van eind april tot en met de tweede zondag van juni en twee weken eind oktober toegankelijk was. Bij te veel bezoekers moest je wachten voor je de tuin in mocht. De tuin was te kwetsbaar voor hoge bezoeken en onregelmatigheid. Maureen mocht met mij buiten de reguliere tijden naar binnen. Het was hoogst ongebruikelijk.
Den Haag kende ik wel. Het was in mijn ogen een onduidelijke stad. Het Landgoed Clingendael ligt iets buiten Den Haag meer richting Wassenaar. We moesten vanuit Den Haag nog een klein eindje met de bus. De vlechten van Maureen waren in een knot met twee prikkers vastgezet. Maureen was helemaal klaar voor de Japanse ervaring. Ze was prachtig, maar in die tuin werd zij nog veel mooier.
De Japanse esdoorn verlangt een vochthoudende maar doorlatende grond die bij voorkeur rijk aan humus is en licht zuur. Het liefst krijgen zij gefilterd licht door de bladeren van een grotere loofboom. Vooral de roodbladige soorten kunnen bruine bladranden krijgen door verbranding in de volle zon. Vlak na het uitlopen van de bladeren zijn ze vatbaar voor late vorst en een enigszins beschutte standplaats is daarom aan te bevelen. Men snoeit de esdoorn bij voorkeur niet, maar indien nodig zeker niet van februari tot juni: vanwege een sterke sapstroom in het voorjaar zou het boompje dood “bloeden”. De Japanse esdoorn is onmisbaar in de Japanse tuin.
We stonden onder een Japanse Esdoorn. Er was niemand, alleen in de verte een de paar tuinpakjes die druk elk misplaatst blaadje en takje aan het snoeien waren. Er heerste een ongelooflijke serene stilte en soort perfect harmonie. “Ik wilde je nog even hier naartoe meenemen.”, zegt ze. “Het is echt prachtig hier.”, zeg ik. “Net als jij.” Maureen laat haar hoofd zakken. “Ja?”, vraagt ze. Ik duw haar hoofd weer omhoog met mijn wijsvinger. “Jazeker!”, zeg ik.
Maureen wilde het toen al vertellen. Vertellen over de brief van Gent en hoe moeilijk ze het had. Dat ze inmiddels de moed had verzameld. Ze op eigen kracht compleet en volledig was ontwaakt, maar ik zag dat niet. Vóór al dit – voor mij en ook al voor Gent was er ooit een plan. Een plan zichzelf in te zetten voor anderen. Ergens waar het moeilijk was. Had ze gespaard voor dat doel tot aan het conflict en vertrek van Gent. Het was er nog steeds dat gevoel.
“Wil jij niet reizen – iets doen voordat al het andere begint?”, vraagt ze, terwijl we lopen langs een Boeddha op een rood altaar. “Nee, ik ben al blij dat ik begrijp wat hier gebeurd. Dat ik oplet en zie wat nu is.”, zeg ik. “Ik ken mezelf te goed. Ik moet dat niet gaan opzoeken. Ik ben zo iemand die meteen verdwaald.” Maureen knikte. “Ja dat ben jij.”, zegt ze.
We gaan op een bankje zitten. Maureen heeft Japanse thee mee in een thermosfles. Uit haar rugzak haalt ze broodjes met zalm en Kewpie mayonaise en twee prachtige kopjes met goudvissen erop. In de vijver voor ons zwemmen enorme vissen. Ze wachten op een deel van het brood. “Ik snap wel dat mensen weg willen.”, zeg ik. Terwijl ze de thee inschenkt.
“Dat sommige niet hier willen zijn.”, zeg ik.
“Weg is alleen altijd zo ver weg.”
Maureen pakt de kopjes en geeft er een aan mij.
“Kanpai!”, zegt ze.