Het klassikaal onderwijs verliep in Nederland volgens het jaarklassensysteem. De leerlingen zaten een schooljaar lang bij dezelfde meester of juffrouw, waarvan ze in vrijwel alle vakken les kregen. Soms waren er vakleerkrachten voor gymnastiek of muziek. Na het schooljaar gingen de leerlingen bij voldoende prestaties over naar de volgende klas. Waren de schoolresultaten te laag, dan bleef de leerling zitten.
Meneer Zethof prikte wel door mij heen in de vijfde en zesde klas. Geen enkele meester of juf had dat tot dan toe nog gedaan. Mijn moeder maakte zich grote zorgen. Ik genoot van die klas maar had geen enkele prestatie drang. Ik genoot vooral stilletjes van de meisjes in die klas. Stil heel stil. Ik was een laat bloeier in alles. Er is nu niets dat ik niet kan – of niet kan leren.
Pas toen ik de wiskunde ontdekte kwam ik er achter dat ik wat meer aan mijn automatisering had moeten doen. Dat die eindeloze boekjes met sommen ergens goed voor waren. Ik begreep het allemaal wel maar koos van de veertig sommen op die ene bladzijde vaak de paar uit die een uitdaging waren. Schreef bij de andere zo maar wat op. Ze kwamen er niet achter wat ik fout deed. Wat er mis ging. Toen ik getest werd of ik een acht voor een drie aanzag, misschien een zes voor een negen. Ik was een onmogelijk te testen kind. Een stempel kreeg ik: ‘leerbeperking’ stond er op. Zo werkt het.
Die stempel zetters begrijpen helemaal niets van wat ik nu doe. Geheim taal is het voor hun dat C# of .NET, PHP. Als ik echt ga uit leggen wat ik voor werk doe zullen ze het nog steeds niet begrijpen. Net zo goed als dat ze ook niets van mij begrepen of een willekeurig ander kind. Dit soort systemen falen. Kinderen zijn niet in hokjes te stoppen – niet een. Ik krijg er jeuk van – van oudergesprekken krijg ik fysiek jeuk. Simone moet mij altijd corrigeren, ik trek die praatjes niet.
Veertig sommen, pfff – dat is een makkie. Ik laat er een script op los dat er nog tienduizend meer kan maken. En een paar daarvan zullen een zes voor een negen aanzien en een 3 voor een acht. Zo. Eens kijken of ze die er uit kunnen pikken. Stempel erop klaar.
Simone is juf – ik ben met haar in de klas geweest op zondag. Op de kalender stond een jongen die maandag jarig was. Ik zag het hangen. Ik heb op het bord een tekening gemaakt. “Wow.”, zei Simone. Ik weet niet of we deze kunnen laten staan. “Waarom niet?”, vroeg ik. “Nou als de rest van de klas dit ziet verwachten ze dit bij elke jarige.” Ik zag niet direct een probleem. Ik had al bedacht dat ik hier ging blijven in deze klas. Dat ik onder het bureau ging liggen bij Simone en niet meer wegging. “Ik ben hier volgende week weer hoor – als het moet. Ik ga niet meer weg.” , zei ik.
Simone vond het heerlijk. Zo duidelijk als ik was. “Moet ik dit kopiëren ?”, vroeg ik. “Is goed. “, zei ze. In het kopieerhok schreef ik op sommige vellen wat antwoorden op. Verspreide deze willekeurig in een paar bureau lades. Toen Simone zelf naar het knutsel hok was scheef ik achter op het bord een hartje met een pijl. Waarbij de pijl van de J zorgvuldig wees naar de S. Ik kreeg echt op mijn kop toen ze thuis kwam. Dat doe je niet bij een serieuze juf.
In de avond maakte ik haar lunch vast klaar en liet ik een gedichtje achter in haar broodtrommeltje. Dit was maar een zondag – er volgde er zo veel meer.