Het wereldkampioenschap hockey voor vrouwen werd in 1998 in het Nederlandse Utrecht gehouden in Stadion Galgenwaard. Het toernooi werd georganiseerd door de FIH en duurde van 20 tot en met 31 juli. Twaalf landen deden mee. De Australische hockeyploeg won de wereldtitel. Voor het eerst werd gelijktijdig het titeltoernooi voor de mannen gehouden. De dames wonnen zilver.
Ik heb Hèlen met
de fiets opgepikt op het station. Er is een spanning die ik niet kan verklaren. Bij mij thuis loopt ze nieuwsgierig langs de spullen in mijn huiskamer. “Speel je nog een beetje gitaar?”, vraagt ze. “Jawel”, zeg ik. Het is zo gek dat ze hier in mijn huiskamer staat. Na alles – na al die anderen. Ze heeft geen idee. Of toch wel? “Wil je wat drinken?”, zeg ik. “Is goed.”, zegt ze. Niet lang daarna zitten we met een wijntje op de bank. “Je zit hier wel leuk.”, zegt ze. “Ja het is eigenlijk onbetaalbaar, maar het is leuk.”, zeg ik. “Nog wel”Ik keek nooit sport op tv. Ruth wist dat nog niet. Het was dan ook voor haar niet opvallend dat ik was blijven hangen bij het wereldkampioenschap hockey voor vrouwen. Ruth was nog maar net mijn vriendinnetje. Ze zat naast mij toen ik gefascineerd zat te kijken. Lieke won haar zilveren medaille bij het wereldkampioenschap in Utrecht in 1998. Ik heb het allemaal gezien.
“Vind je het leuk.”, vraagt ze. “Ik ken haar”, zeg ik en wijs naar een dame die met lange passen over het veld raast. “Echt waar.” Zegt ze, ze kijkt mij bedenkelijk aan. “Was dat een vriendinnetje.”, vraagt ze. “Een beetje.”, zeg ik. Intussen herken ik nog alles aan haar, haar lange benen – de lach op haar gezicht. Een vreemd soort grijns met dat bitje.
Ze verloren, maar hadden wel zilver. Ik had haar zo graag iets willen zeggen toen. Een berichtje zo als je dat nu kunt doen – zonder enige moeite. “Ze is mooi.”, zegt ze, ik knik ongemerkt. Ruth gaat voor mijn neus zitten, vouwt haar benen om die van mij en zegt: “Ik ben hier.” Ze heeft gelijk.
Ik heb Hèlen eerder nog geholpen met het linoleum in haar keuken en het stofferen van haar huisje in Amsterdam. Een huis met onmogelijke hoekjes. Hèlen was
helemaal gelukkig met mijn werkzaamheden. Vloerbedekking leggen is eervol werk – het eindig meestal met met gelukkige mensen – in dit geval met een dikke zoen op mijn wang. Toen ik weg ging voelde ik die nog steeds.Hèlen is leuk op de dansvloer – in het Patronaat – huppelend. Draait met haar polsen op de maat van de muziek- beetje zwevend. Met een blonde paardenstaart valt ze toch op met haar kleine postuur. Ik kan haar altijd vinden als ik wat drinken haal.
Ik ben intussen alles ontgroeit wat zij is. Het voelt zo. Ik herken wat ik leuk vond – dat is wat ik nog steeds leuk vind. Ook dingen waar ze niet mee weg komt – die heb ik ook denk ik. Ik hoef er niets mee – de vraag is of zij dat zou willen. Het is laat we hoeven niets te zeggen – alleen maar te dansen.
Ze blijft slapen – ik lig die nacht tegen haar badstoffen pyjama aan. Er is immers maar een bed. Ze ruikt naar Lou Lou – daar rook ze altijd naar en tandpasta. “Dit is fijn.”, zeg ik. “Ja”, zegt ze.
“Truste”, zeg ik.