Een déjà vu – een eerder gezien – is een bekend verschijnsel in de psychologie. Het betreft de ervaring iets mee te maken waarvan men tegelijkertijd de indruk heeft het al eerder te hebben meegemaakt. Men weet dat dat niet het geval is. Men is de term ook gaan gebruiken als aanduiding van elke bekende situatie. Dit is onterecht. Een déjà vu – een eerder gezien – is een indicatie dat je bent waar je hoort – op het moment dat je bent waar je bent. Je er niets aan kunt doen en niets hebt geleerd. Alles hetzelfde is.
“Ik heb dit eerder gezien.”, zeg ik tegen Ruth. Er is de laatste tijd een zweem die altijd over haar ogen ligt als ze me aankijkt. Alsof ze zoekt. Zoekt naar de jongen die ze ooit heeft uitgenodigd. Die bij haar is gaan wonen. Toch ben ik dezelfde. Het geeft mij het gevoel dat ik dat niet ben. Dat ik iemand anders had moeten zijn.
“Wat bedoel je.”, zegt ze. “Dat het niet uitmaakt, bedoel ik. Niet uitmaakt wat ik nu doe omdat het al is. Ik er helemaal niets aan kan doen.”, zeg ik. De ogen van Ruth zoomen in op iets achter mij – terwijl ze wegkijkt. “Ik snap je niet.”, zegt ze. “Nee”, zeg ik. “Dat weet ik al.”, zeg ik. “Ze weet het wel – zo was het ooit ook met haar vader gegaan. Hij had moeten vechten voor haar moeder, maar hij gaf op.”, bedacht ik.
Het zijn momenten die ik nog weet. Momenten dat ik had moeten vechten. Alles had moeten loslaten – achterlaten. Ze dat verwachtte. Ik het niet deed. Ik me er niet mee kon meten – haar enorme verwachtingen. Vergelijken en tegen deze verwachtingen in was wat ik was. Niet meer – niet meer wat zij dacht dat ik was.
Het huis is stil als ik thuis kom – geen berichten op het antwoordapparaat. Alles wat ik verdien willen mensen hebben – mijn huurbaas – mijn verzekering – mijn bank. Het is op. Aan het einde van de maand is het gewoon op. Gelukkig aan het einde. Er zijn er wel – waar dat anders is. Deze week is weer loonweek.
Er een vogel tegen het raam gevlogen. Het was een enorme knal. Ik heb het gevonden. Het zag er uit alsof het elk moment weer kon opstaan en wegvliegen. Het gebeurde niet. De kleine oogjes keken me aan van “Oei, die zag ik niet aankomen.” Het geeft niet. Ergens anders kruipt hij weer uit het ei. Kruipt er uit en denkt: “Ik moet beter opletten, als ik weer begin met vliegen.” Het is nooit erg beter op te letten. Dingen anders te doen.
Ik heb Hèlen gebeld. Ze komt dit weekend langs en we gaan naar Patronaat – daar heb ik zin in. Ik had Marieke gebeld. Die zit bij Rein in huis. Ze neemt daar nooit de telefoon op. Ik had haar ouders gebeld. Haar moeder zei dat ze bij Rein was. Later in de week kreeg ik een brief van haar. Ergens in een hoekje van de kamer geschreven. “Ik heb gehoord dat je hebt gebeld.”, schreef ze.
Terwijl de telefoon ging.