Een opmaat of anacrouse is een muziekterm waarmee die onbeklemtoonde muzieknoten bedoeld worden die in een thema gespeeld worden vóór de eerste beklemtoonde noot van de volgende maat. De opmaat leidt muzikaal in de richting van de eerste tel van de erop volgende maat. In het bijzonder wordt met opmaat de onvolledige maat aan het begin van een muziekstuk bedoeld.
Er is een bepaald geluid in de liefdes die ik kende. Als een compositie. Als ik ze allemaal op een rijtje zet hoor je het. Of ik althans.
Hèlen was het intro. Een begin in alles – voorzichtig. Bij de vluchtigheid van Bo begon de opmaat. In altijd net te weinig tijd en uit de maat – het liefst. Het werd al snel opgevolgd door een meisje dat juist heel duidelijk op deze wereld stond, Marieke. Concreet en luider. Dat had Maureen ook, maar die had weer meer balans. Meer details – als achtergrondmuziek door een mega ensemble. Lieke had ook balans maar was meer doelgericht. Met een plan – geen gelul – als een cadans.
Een cadans dat Bella zo over kon nemen. In een eigenzinnigheid – iets zelf bedacht en brutaal. Ritme zonder enige weerstand – waarom zou je? Marinda kon dat ook, net zo eerlijk, doelgericht, maar nog wel invulbaar. Als een ongeschreven muziekblad – een dirigent die nog wat dingen anders ging doen – liefst meteen. Ruth was er al. Dacht ze – ingevuld, maar onzeker. Onzeker met wat ze had laten horen – zoekende. Alsof het instrument nog gestemd moet worden, maar achteraf. Nienke had geen enkele ervaring, maar had een plan . Hield zich aan de bladmuziek. De bladzijde. Had altijd te weinig tijd. Had alles op orde en wachtte op het slotstuk – Intussen was ze alles wat daarvoor hoorbaar was aan het ontleden.
Dit is een dans. Dit schrijven – elk pasje een stukje, elk nootje een woord. Tussen de lijnen geschreven – maar voorbij de lijnen gedanst. Samen. Vluchtig als een deuntje in de nacht. In de nacht bedacht in een slaapdronken bui. Toen ik even opstond. Het geniaal klonk. Ik het opschreef met een ritme. Ik het zong tot ik weer in slaap viel. Ik de volgende dag zag wat ik had geschreven, maar het niet meer kon zingen. Ik kan geen noten lezen – ik kan geen noot schrijven. Geen idee – had ik hoe het ging. Ik verwoed verband – harmonie zocht tussen al die verhaaltjes. Het schijven.
Ruth is langs geweest. Ze kwam eten. Had een geel autootje met grijs kenteken. Dat is goedkoper. We hebben heel even gepraat over mijn kleine neefje – over mijn zus. Ze liep beoordelend door de kamer. Het huis waar we ooit samenwoonde. Ik zoende haar in de keuken.
Toen ging het weer mis. Hebben we boven weer gevreeën. Was er een pauze. Hebben we gepraat – daarna weer gevreeën. Ik had tosti’s gemaakt. We stierven van de honger. Het was laat toen ze weg ging. Er hing een gevoel van “blijf – blijf en ga niet weg”, maar ze ging wel. Het was ook al vorige keer, maar toen ging ik weg.
Haar gele autootje stond met de lichten aan iets te lang nog voor de deur. Ik liep weer naar buiten, klopte op de ramen. Ruth keek niet naar mij – ze huilde.
Startte de auto en reed weg.