Reven houdt in dat men de oppervlakte van het zeil verkleint. Dit doet men vooral bij erg harde wind. Bij harde wind geeft een groot zeiloppervlak vaak hinderlijk veel helling en kost het vasthouden van het zeil te veel kracht. Door te reven wordt het zeiloppervlak kleiner en wordt de boot daarmee gemakkelijker hanteerbaar. Een vuistregel is dat er gereefd moet worden als het berghout in het water komt.
“We reven de zeilen!”, roept Wouter. Ik ben verwoed opzoek naar mijn kennis. Woorden in het algemeen – het woord ‘reven’ komt daar gewoon niet in voor, maar gewoon iets om te zeggen. Zo van “Wouter ik wil naar huis!” Of “Rot op klootzak doe normaal!”, maar ik heb geen idee wat ik moet zeggen.
Ik zou Nienke als eerste redden daarna de rest – Wouter als laatste dat is zeker – een poging wagen. Tot ik zelf verzuip. Ik weet alleen niet wat ik moet zeggen. Het is al lastig te verwerken dat het schip een hoek heeft aangenomen dat totaal onnatuurlijk overkomt. Het water hangt tegen mijn enkels. Ik kijk Nienke aan die mij ook aankijkt.
Ik denk het.
Zij ziet alleen geen fuck – dat is onmogelijk want haar bril is beslagen. Ik ga Wouter op zijn bek rammen – als ik hem kan bereiken in de nok van dit schip – dat is wat ik ga doen, maar eerst moet hij deze kuip aan land hangen. Nu! Ik verroer vooralsnog geen vin.
Vinnen – die zouden handig zijn.
In de luwte van een onnatuurlijk eiland pakken we de rust. Wouter is druk instructie aan het geven. “Reven – rot op man ik wil aan land! Dat is daar – en prima. Geef mij maar het rantsoen”, denk ik. Wouter is de man – Übermensch – Kaptein.
Meneer Kaptein heeft ons vanmorgen hard aangesproken nadat hij zag dat wij lepeltje – lepeltje lagen. Vanaf het moment dat ik de tent uit stapte en deze verkeerd opborg. We de eieren met suiker niet aten omdat er geen zout was. Het was toen ik het touw verkeerd opbond en de fok verkeerd aantrok.
En nu was dit – de wind was te hard en dit schip te klein. Ik wilde eruit maar om mij heen was water. “Ik heb alleen mijn A diploma lul.”, roep ik. Ik zie de mondhoeken van Wouter opkrullen. Zoete wraak is het het. Voor de kroeg en de bitterballen. Voor mijn praatjes met Nienke over zwangere vrouwen.
Nienke kruipt bij mij – ze heeft mijn trui aan. Ze is zo leuk. Leuk tot dit schip ten onder gaat. Met haar beslagen bril en al. Als de Titanic met DiCaprio. Ik ga wel op die deur liggen tot het niet meer nodig is. Tot ik Celine Dion niet meer kan aanhoren.
Wouter valt overboord. “Man overboord.”, roept hij. Hij komt weer boven – of niet eens kopje onder was hij. Het water komt tot zijn borst. Het is niet dieper dan dat. Dit is een pierenbad met heel veel wind. Gekunsteld door de veenwinning en suffe Friezen – diep genoeg voor schipjes met zeilen en stadsvolk – angsthazen zo als wij.
Wouter ligt in een deuk. Ik ga hem op zijn bek slaan – dat kan ik ook met mijn A diploma – prima.
Hij moest eens weten.