Dicht is iets dat er overgankelijk voor zorgt dat iets of iemand niet in, uit of door iets kan gaan. Dicht is alle openingen sluiten. Dicht zorgt dat iets niet meer werkt, iets dat alle verbindingen verbreekt. Iets sluiten – afsluiten kan een einde maken aan. Iets uit het zicht verwijderen. Je ogen sluiten – dicht doen voor iets. Het afsluiten of beëindigen is kans op iets nieuws of het beëindigen en uitsluiten van nieuwe dingen. Dicht klinkt benauwd – het klinkt niet als open. Toch klinkt dicht ook als stilte – als veiligheid. Binnen – achter iets dicht, alles dat er niet toe doet buiten.
Als ik mijn ogen sluit en weer open is er iets weer veranderd. Iets anders aan Ruth. Motorijlessen, muren beklimmen, toneelverenigingen, plannen – wensen, keuzes. Ik hoor er nog bij maar weet niet echt voor hoelang. Neem mijn autolessen – hang aan de touwen beneden – lees het script – accordeer het plan – wens en kies. De momenten dat ik ben wie ik ben is in de momenten dat ik alleen ben. Als ik mijn gitaar pak en speel – het opneem en schrijf. Met de deuren dicht.
Ze is wakker geworden met de gedachte – de gedachte dat ze iets moet doen aan waar ze naar toe gaat. Het is niet het eindigen van haar opleiding dat het begin moet maken aan iets nieuws. De start van een nieuwe carrière. Dat kan het niet zijn. Het moet iets anders zijn. Voordat ze opbrandt in dit werk dat alles van haar vergt en ze thuis niet veel meer over heeft. De onrust die ze nu voelt kan niet ingevuld worden met dat wat er nu is – de jongen die thuis op haar wacht. Die gedachte wordt steeds sterker – overtreft alle ander gedachtes en gevoelens. Als een deken – een doek dat alles verduisterd. Dicht – afgesloten met maar een weg eruit.
Ruth zit op de bank – we lezen ons laatste boek samen uit. De laatste bladzijde – het einde valt een beetje tegen. Ruth heeft een baan aangeboden gekregen. Als leiding van een afdeling – als ze straks klaar is. Het is een groot compliment. Ruth kruipt tegen mij aan “Ik moet je wat vertellen”, zegt ze. “Spannend”, zeg ik. “Ik heb altijd willen reizen. Iets van de wereld willen zien.”, zegt ze. “Ik wil dat nog steeds” “Na je opleiding?”, vraag ik. “Ja, dat zou ik wel willen.”, zegt ze. “Goed, dat moet je dan toch doen.”, zeg ik.
Als jij je ogen dicht houdt smelt ik niet. Glij ik niet door jou handen als water – en verzuip ik niet. Als jij je ogen sluit zie je het niet. Dat ik zo begin te twijfelen of ik wel hier hoor en jij bij mij. Als ik mijn ogen sluit zie ik het weer. Dat alles wat ik dicht hou open moet – dat dat de enige oplossing is, maar ik durf het niet.
Ik heb niet door dat ik intussen alles afsluit. Haar gedachte als en vogelvrij laat, maar ik achter zal blijven. Nog niet – het is slechts het begin van haar plan. Ik hoor daar nu nog bij. Nu nog wel, maar dat duurt niet lang. Heel even schiet wel door mijn hoofd of ik dat ook wil – of ik niet ook iets wil zien van deze wereld. Ik ben allang blij als ik zie wat er voor mijn neus verschijnt – ik door heb wat ik daar mee moet en dat kan verwerken.
Er is ook een ander probleem, Ik zou met haar naar het einde van de wereld willen reizen. Ik volg haar heus in alles. Er is alleen geen cent op de bank die dat mogelijk maakt – ik moet op haar wachten. Mijn lening staat voor schaamte – iets dat ik niet durf te zeggen. Het zorgt dat ik moet blijven – die optie is gesloten – dicht.
“Waar wil je naartoe dan.”, vraag ik. “Waar zou jij naartoe willen?”, vraagt ze. Ik ben precies waar ik wil zijn bedenk ik. Binnen – achter iets dicht, alles dat er niet toe doet is buiten.