De reflector is een voorwerp dat wat het ontvangt terugkaatst. Niet als bij een spiegel met een duidelijk beeld, maar onderdelen – zoals licht in bepaalde golflengtes of kleuren – een reflector op je fiets – de gele randen op een ambulance of de belijningen op de weg. Een reflector kan ook iemand zijn die een oordeel of antwoord bepaald op dat wat hem gezegd wordt. Niet met een doordachte eigen mening, maar als een soort kopie van wat er al gezegd wordt. Een reflector.
Soms kun je niet anders doen dan reflecteren. Reflecteren naar jezelf is nooit zo’n probleem. Dat is altijd goed. Reflecteren naar een ander wordt uiteindelijk saai – voorspelbaar. Het is een makkelijk manier om over dingen heen te stappen – conflicten uit de weg te gaan. Mee te gaan met wat er gebeurt tot je door de mand valt.
Laat duidelijk zijn dat ik smoorverliefd was op Ruth. Ze was me in alles alleen vaak een stapje voor. Niet bewust, maar goed bedoeld en oprecht. Ik was nog van plan uit te zoeken wat we gingen doen, maar we gingen naar Maastricht. Het lag al op tafel toen ik binnenkwam. Tijdschema’s plannen slaapplekken. En een route via familie van Ruth. Het enige dat ik kon doen was reflecteren
– Maastricht klonk goed.Maastricht behoort tot de steden die zich “oudste stad van Nederland” noemen. Aan de hand van resultaten van archeologische opgravingen kan met zekerheid gezegd worden dat de stad twintig eeuwen continu bewoond is geweest. Grofweg kan de geschiedenis van Maastricht worden ingedeeld in vier tijdperken met vier verschillende gezichten: Romeinse vesting, middeleeuws religieus centrum, garnizoenstad en vroege industriestad.
Ik had helemaal geen geld voor deze dingen. Alles was op het randje – op aan het einde van de maand. En toch hadden we een auto gehuurd- we hadden ook nog een zakje autodrop. Ik wilde alleen zijn met haar – uit dat huis. Zodat ik mij geen gast voelde, maar een reiziger. Opweg naar iets waar we beide geen zicht op hadden. Prima dat had ik dan in ieder geval in de hand.
We lazen samen een boek Ruth en ik. Dan las zij een stuk voor daarna ik. De bezeten stad van Steven King. Onderweg in de auto las alleen ik aan haar voor. We waren samen begonnen, op de bank naast elkaar – in elkaar geschoven en dan voorlezen. Heerlijk, voorlezen. Het was een vampieren boek.
“Niemand vermaarde Jennalem’s Lot op de ochtend van 6 oktober dood; niemand wist dat het zo was. Net als de lijken in de voorafgaande dagen vertoonde het stadje alle tekenen van leven. Ruthie Crockett, die het hele weekeinde bleek en ziek in bed gelegen had, was op maandagmorgen verdwenen. De verdwijning werd niet gemeld. Haar moeder lag in de kelder achter haar planken met inmaak, met een stuk zeildoek over haar lichaam, en Larry Grockett, die erg laat wakker werd, nam aan dat zijn dochter naar school was gegaan. Hij besloot die dag niet naar kantoor te gaan. Hij voelde zich zwak, slap en licht in het hoofd. Griep of zoiets. Het licht deed hem pijn aan zijn ogen Hij stond op, trok de rolgordijnen omhoog en slaakte een kreet toen het zonlicht pal op zijn arm viel. Als hij zich wat beter voelde, zou hij die ruit eens moeten vervangen. Slechte ruiten waren geen pretje. Stel je voor, je kwam thuis van je werk en zag je huis in lichterlaaie staan.”
Ik leg het boek weg. “Mag ik tanken.”, zeg ik. “Is goed.” zegt Ruth. “Niet weer het hele tankstation leeg kopen hoor!” Ik kijk haar aan. “Nee?”, vraag ik. Het kon inmiddels wel. Mijn pinpas was gevuld – ik was een doorlopend krediet aangegaan met de postbank. Het kon gewoon met mijn inkomen. Kon ik eindelijk eens zonder zorgen met haar op pad.
Lenen – het was begonnen zonder enige zelf reflectie.