Een nest is gemaakt om jongeren voort te brengen – een groep nakomelingen die in één nest zijn geboren en tezamen zijn grootgebracht. Of het zijn de eieren die in een nest liggen en nog niet zijn uitgekomen. Men spreekt bijvoorbeeld van een nest eieren, een nest kuikens, een nest puppy’s enz. Een nest is waar je uit voortkomt – uit bent weggevlogen of in terecht bent gekomen.
Ik woonde op een kamer op de 2de verdieping van een huis op het Leidseplein. Er is een piepklein pleintje dat het Leidseplein heet in Haarlem. In het huis woonde drie studentes in de overige 3 andere kamers waarvan een de dochter was van de eigenaar van het huis. Op de overloop was een tweede keuken met koelkast. Op diezelfde verdieping was toegang tot de badkamer met wasmachine en bad en douche die we met z’n vieren deelde.
Wellicht lijkt het in mijn hoedanigheid een potentie een ideale situatie met 3 dames in een huis wonen, maar dat was niet altijd zo. Ik was zo’n beetje te enige die af en toe een grote schoonmaak hield. Mijn koelkast was altijd vol tot er iets miste en als ik ging koken hing er altijd wel een dame over mijn schouder te bedelen. Het was ook niet de bedoeling dat ik deze kamer deelde met anderen. Sylvia de dochter van de eigenaar hield een oogje in het zeil, maar het werd gedoogd.
Alles wat ik bezat was in dat kamertje. Mijn dekenkist met al mijn muziek, mijn gitaar, mijn bedbank, mij tv en kleren. In de keuken stond mijn boerenbond – lag mijn bestek in de la en op de overloop stond mijn racefiets.
“Ssst”, zeg ik. “Kom even kijken.” Marinda staat naast mij terwijl ik mijn klerenkast open. Er zit een gat in het hout onder de plank met mijn spijkerbroeken. Het gat kijkt naar buiten en onder de dakpannen. Vanaf de zijkant komt een beetje licht naar binnen. Door het gat zie je een klein kraaloogje glinsteren. Het is een gierzwaluw die daar een nest heeft. Een paar keer per dag hoor ik het nest met kinderen schreeuwen van de honger. Ze deden het ook wel in het begin als ik mijn kleding uitzocht maar intussen trappen ze er niet meer in. “Je hebt al een gezinnetje.”, zeg Marinda. “Je hebt mij helemaal niet nodig.” voegde ze toe. “Tot ze uitvliegen.”, zei ik.
Marinda had via iemand van school gehoord over deze kamer en mij erop gewezen. Ik woonde toen nog tijdelijk bij mijn ouders in Amersfoort. Toen ik melde dat ik wellicht een woning had in Haarlem had lieten mijn ouders er geen gras over groeien. Mijn vader had vrij snel een vrachtwagen gehuurd en mijn spullen stonden dat weekend al in de kamer waar ik een paar jaar zou vertoeven.
Ik sloop door het huis toen het nog niet helemaal van mij was. Toen ik mijn spullen nog een plek moest geven. Tussen spullen van jou – tussen jou. Met de gedachte dat je misschien wel nooit meer uit elkaar gingen. Elk dingetje dat ik verschoof schoof ik iets dichter bij jou – bij een ons. Een wij – wij wonen hier. Dit huis is inmiddels niet meer van ons – het is van de kinderen en ons. Ons nest. Heel even was het maar van ons twee. Dat geeft niet – het komt wel weer. Als ze uitvliegen.
“Mijn huisgenoot gaat het huis uit”, zegt Ruth. “Echt waar? Wat gaat ze doen dan?” vraag ik. “Terug naar Brabant en daar werken.”, zegt ze. “Misschien heb je zin om bij mij te komen wonen? Het duurt nog even voor ze weg is, maar het kan wel toch?”, zegt ze. Ik ben eigenlijk sprakeloos. Ik had wel eerder al mijn gedachtes erover laten vallen. Hoe dat zou zijn. Ik had met Lieke wel langer dan een week in een huis geleefd, maar toch. Ik kon me er geen voorstelling van maken. Het was een heel bijzondere vraag. Ik voelde mij bijzonder.
“Lijkt me geweldig.”, zeg ik.