Een rijbewijs is een document waarmee een bestuurder van een motorvoertuig kan aantonen dat hij/zij beschikt over voldoende kennis, inzicht en vaardigheid om een motorvoertuig van een bepaalde categorie te kunnen en mogen besturen. Het woord rijbewijs is inmiddels standaardtaal geworden, maar het begon als een afkorting van rijvaardigheidsbewijs.
Ruth had haar rijbewijs. Met uitzondering van Bo die maar beter nog geen rijbewijs had mogen hebben – had ik geen vriendinnetjes gehad met een rijbewijs. Natuurlijk was er nog Lou, maar dat was niet echt een vriendinnetje – beetje. Naast Ruth in de auto was leuk. Met autodrop en alles. Af en toe een aai over haar korte koppie. Op weg naar Franeker met een gehuurde auto.
Ik moet altijd kijken in alle vakjes. Alles open maken en drukken op alle knoppen. Tanken vind ik leuk, het tankstation in en dan iets lekkers kopen. Afrekenen is iets minder. Als bijrijder moet je je chauffeur voeren met iets. En dan met je hand uit het raam tegen de wind duwen. Golfjes maken met je hand.
“Wil jij niet beginnen aan je rijbewijs”, vroeg ze in de auto. Ik wist dat die vraag eens zou komen. “Ik weet niet of dat zo’n goed idee is”, zei ik. “Waarom-nie.”, vroeg ze.
Door mijn gedachte schoot de autorit op een lege plek langs een van de wegen in Bloemendaal. Zo net voor de rotonde richting Bloemendaal aan Zee. Bo had mij net uitgelegd hoe het allemaal werkte. Het grote probleem was dat ik stuurde waar ik naar keek. Bo moest er om lachen. “Jij bent net een kameel.”, zei ze. Terwijl ze mijn stuur probeerde te corrigeren waar ik soort van mee gefuseerd was.
“Sjees, doe is relax man. Je moet het stuur veel losser vast houden.”, zei ze. Ik zat al weer met mij gedachte bij die kameel. “Wat bedoel je met kameel.”, zei ik. Ze grinnikte. “Ja, kameel of paard, zo’n dier die loopt naar waar zijn hoofd naar wijst, maar een paard is te edel voor je”, zei ze. Ik trapte op de rem. “Ik ben geen kameel, ik wil dit niet.”, zei ik. Ik stapte uit. “Buiten dan dat ik het maar beter niet van jou kan leren.”, zei ik – terwijl ik de deur dicht smeet.
Bo kroop uit de auto. “We kunnen ook iets anders in deze auto doen?”, zei ze. “Onhandig!”, zei ik. Terwijl ik mijn hoofd wegdraaide. Ze ging voor mij staan en draaide mij hoofd naar haar toe. “Kom” zei ze. “Deze kant op.” Ze kroop achterstevoren de auto weer in “Een kameel..”, mompelde ik.
“Ik denk dat ik te onhandig ben om mijn rijbewijs te halen.”, zei ik tegen Ruth. “Ik stuur naar waar ik naar kijk.”, zei ik. “Als een paard.”, voegde ik toe. Ruth had vast ooit paard gereden. “Wat bedoel je.”, zei ze. “Een paard stuurt enkel naar waar zijn hoofd naar wijst”, zei ik. Ruth schudde haar hoofd. “Paard rijden is veel complexer dan autorijden”, zei ze.
“Dan is het toch een kameel”, zei ik. Ruth moest lachen, maar ze wist niet zo goed waarom.