Wandelen is te voet gaan voor het plezier of de sport. Dat kan op meerdere manieren gebeuren. Van een wandelingetje in het park of bos, tot meerdaagse tochten met een rugzak, waarbij grote afstanden worden afgelegd en wordt gekampeerd. Bij wandelen wordt vaak gebruikgemaakt van routebeschrijvingen en gemarkeerde wandelpaden. Meerdaagse wandelingen door ruig terrein worden wel trektochten genoemd of hiking. Deze laatste term is over komen waaien vanuit de Verenigde Staten.
Ruth hield van wandelen. Eindeloos wandelen – dan hield ik haar nog maar net bij – bij mij. Mijn arm om haar schouder of hand in hand. Ik vond wandelen prima – het liefst met een doel. De kroeg of zo. Dat was niet de bedoeling. Wandelen deed je voor het wandelen niet om slingerend daarna naar huis terug te lopen.
“Je moet me niet telkens zoenen dan schiet het niet op.”, zegt ze. Ik kon mijzelf moeilijk inhouden, maar constant stoppen was ook geen optie. Ik wist niet wat de rede was – ze ergens van wegliep of naar toe – ze iets zocht of de onrust in haar hoofd eruit liep. Ruth kon goed lopen, ik moest echt bijbenen. Ik droomde te veel – keek om mij heen. Ik ben geen doorloper ik ben een slenteraar.
Slenteren – “niet zo slenteren”, riep mijn moeder. Ik had al snel een sleutel meegekregen. Dan hoefde ik niet verder mee de stad in. Kon ik gewoon naar huis lopen. Gaan tekenen of knutselen – uitvinden. Iets uitvinden – ontdekken. Hoe iets werkte. Iets uit elkaar halen – een oude tv of zo. Ik keek altijd naar de grond als ik slenterde – vond altijd wel wat. Muntjes – verloren voorwerpen. Niks waardevols – wel interessante dingen, dingen die je deed nadenken over waar het vandaan kwam.
Ruth kwam uit Franeker, maar haar Friese accent was ver te zoeken. Dat vond ik jammer. Ik hou van het Fries accent – het zangerige. Het zou moeten, elke gemiddelde jongen op een bepaalde leeftijd dient te smelten van het Friese accent. Ik heb het al eerder geschreven. Als opvoeding. Blonde Friese meisjes, maar Ruth had ook geen blonde haren. Zij had donkere korte haren – zo donker dat haar rode lippen oplichte – als bij Sneeuwwitje. Met een witte huid egaal en prachtig, nooit al te snel bruin.
Met stevige pas liep ze door. “Kom nou, je moet niet zo dromen joh.”, zegt ze. Ik neem een paar flinke stappen. “Waar gaan we naar toe dan?” vraag ik. Ze pakt mijn hand vast. “Dat maakt toch niet uit?”, zegt ze. Ik wil even stoppen even ergens zitten met haar. Nee, ik wil naar huis en vrijen met haar. Ik kan echt aan niets anders meer denken. Ik wil mijn kaart uitbreiden – haar landschap. Voorzichtig – nog steeds onveilig.
Ze heeft volgende week een afspraak bij haar huisarts in Franeker met haar moeder voor ‘de pil’. We gaan een auto huren Ruth heeft een rijbewijs. Zo stoer. Ik heb die nog steeds niet.
“Zullen we teruggaan?”, vraag ik. “Is goed”, zegt ze.