Er zijn overeenkomsten aan te wijzen tussen de begrippen ruimte en tijd. Een gebeurtenis heeft behalve een plaats ook een tijdstip, en evenzo kan een object bepaalde afmetingen in de ruimte hebben, maar ook in de tijd indien het gedurende een bepaalde duur bestaat. Omdat de ruimte uit drie dimensies bestaat, wordt tijd weleens de vierde dimensie genoemd. Een gebeurtenis heeft aldus een “positie” in de zogenaamde ruimtetijd. In de natuurkunde is het op deze manier samen beschouwen van ruimte en tijd soms praktisch.
Tja, praktisch – ik heb soms niet eens de ruimte om mijn tijd in te delen. Er is soms niet eens ruimte, tussen de momenten die men van mij vraagt, en alles dat ik zou willen. De mooiste dingen kun je maken als je een object gedurende een bepaalde duur – afmetingen in de ruimte kunt geven.
Het is wat Marinda deed in haar eindpresentatie. Er staat een klein interview online dat ze gaf tijdens haar eindwerk. Ik lees het maar snap er niet veel van. Ik heb het ook niet gezien, maar dan zou ik waarschijnlijk nog steeds niet snappen. Dat geeft niet, het ligt aan mij. Ik was zo vaak met Marinda naar tentoonstellingen geweest waar ik helemaal niets van snapte. Mensen die praatte over dingen waar ik vrijwel meteen in afhaakte. Zij keek er zo anders naar, ik zag het niet. Ik zag vaak iets heel anders.
Marinda zat er midden in – het was prima – ze was keihard aan het werk. Maar het was niet voor die school – het HAN in Nijmegen. Ze was afgewezen op de scholen waar ze heel graag heen wilde. Dit was slecht een opstapje. Een manier om heel veel meer werk op te bouwen. Terwijl ze aan het lonken was naar alles wat haar nog niet zag staan. Het was een nieuw plan – misschien wel een plan waar ik viel tussen momenten – ruimtes die ze creëerde.
Soms ben je iemand aan het verliezen zonder dat je het merkt. Nemen ze afstand van je heel langzaam. Zo langzaam dat het je doet denken dat er niets veranderd is. Dan kijk je in drie dimensies, maar mis je de vierde. Tijd, tijd – dat alles lijkt op te vreten – langzaam, in minuten – in uren – in dagen – in jaren. Tot stof, jouw stof, jouw huid op alles wat er nog is als jij er niet meer bent. Als ze je hebben verloren. De deur gewezen, achtergelaten, uitgemaakt – vrijgelaten.
Ik kan er niet om heen, ik zie het aan mijn schrijven. Marinda was waar ze hoorde en ik zat er tussen – tussen waar ik was en waar zij zat. Ik ben niet zo lenig. Ik ben een hark – hork en ik kon er niet over mee praten. Haar zoektocht. Het was voor het eerst dat ik er niets aan toe kon voegen. Dat alles wat ze deed niets meer met mij te maken had. Ik was er zo trots op, maar ik snapte er niets van.
Het was daar dat ik losliet, bij elke treinkaartje een beetje meer. Tot ik terugtelde van 10 naar 0, mijn tijd opraakte – afliep.
Tik.