Spijt is een negatieve emotie met de wens dat men anders had gehandeld bij het besef of vermoeden dat een alternatieve handeling een beter resultaat tot gevolg had gehad. In combinatie met wijsheid achteraf gaat dit gepaard met zelfverwijt, het gevoel dat men beter had moeten weten en dat men de situatie graag zou corrigeren. Hoe meer keuzes er vooraf waren, hoe meer alternatieven er zijn die achteraf een aantrekkelijk alternatief kunnen lijken en dus meer mogelijkheden om ontevreden te zijn over de gekozen optie.
Op 11 juli 1995 was Jeff Buckley in Paradiso. Het kaartje zit geplakt in mijn schrift. Het was een van de meest memorabele concerten dat ik ooit heb gezien. Ik kan in muziek verzuipen – zoals je ook kunt verzuipen in spijt. Tijdens het concert stond voor mij een groepje jongens dat al te uitbundig was toen er nog niemand op het podium stond. Toen hij daar wel stond werd het niet minder.
Ik had het zo veel beter kunnen ervaren als ik er iets van had gezegd. Gezegd had dat ze gewoon hun bek moesten houden. Als het naar Buckley zelf was bedoeld – uitbundigheid -had ik het lang niet zo vervelend gevonden, maar de gesprekken waren naar elkaar. Eindeloos gelul. Ze hadden geen enkele notie van wat er op het podium gebeurde. Daar heb ik spijt van, dat ik daar niets van had gezegd.
Zie je, 29 mei 1997 besloot Jeff Buckley een duik te nemen in de Wolf River Harbor te Memphis. Hij sprong in het water zonder zijn kleren uit te trekken, terwijl hij het refrein zong van Led Zeppelin’s “Whole Lotta Love”. Een vriend die hem vergezelde, verplaatste de radio die aan de rand van de rivier stond vanwege een golf die door een boot veroorzaakt werd en toen hij omkeek, bleek Jeff Buckley verdwenen.
Pas enkele dagen later werd Buckley’s levenloze lichaam teruggevonden. Het nieuws hoorde ik in de trein terug naar Haarlem vanuit Arnhem op de radio – via een programma van Jan Douwe Kroeske. Mijn batterijen waren bijna op dus ik luisterde naar de radio – die werkte op mijn walkman meestal nog wel. Het was geen toeval. Ik kan je niet zeggen hoe ik mij voelde, maar heb blijkbaar mijn schriftje gepakt. Mijn post 147 schreef ik in een zucht op. Het is een samengesteld stuk van meerdere teksten die ik eerder scheef.
Buckley was – is mijn held. Hoeveel batterijduur ik niet verbruikt heb aan zijn muziek- van Haarlem naar Arnhem en terug is ongekend. Het is niet zo zeer de muziek in zijn geheel als de intensiteit die samen gaat met zijn muziek. Tevens was het in een periode dat ik afstand aan het doen was van een meisje dat zo verweven was met mij. Ik vol van was, dat het ongezond werd. Want ze was soms zo ver weg. Ver als in Arnhem maar ook haar gedachten.
In 1994 nam Buckley Hallelujah op, een nummer geschreven door Leonard Cohen. Het werd niet direct een hit, maar nadat het gebruikt werd op tv en in films, bleek het publiek gefascineerd te zijn door het gitaarspel en de prachtige stem van Buckley. Leonard Cohen is de koning. Hij is waar ik mee ben opgroeit. Ik ken het tot op het bot en via elke tik in mijn vaders platen, maar Buckley stijgt boven zijn en alle andere versies uit. Van zijn zucht in het begin tot aan de laatste akkoord, Jeff Buckley is “Hallelujah” en Marinda was de mijne ooit.
Soms kunnen mensen je – hoewel kort – alles geven dat achteraf zo waardevol blijkt. Je spijt hebt dat je het niet met nog meer intensiteit of eerlijkheid hebt benaderd. Je gewoon had moeten zeggen dat iemand ze bek had moeten houden omdat het nergens over ging. Je zelf je bek had moeten houden en had moeten luisteren. Dat je dat nooit hebt gedaan blijft hangen.
Hangen dat je dankbaar bent, maar het nooit meer kan zeggen, omdat iemand er niet meer is – iemand er voor kiest er niet meer te zijn. Iemand er niet meer naar wil luisteren.
Het was toen, het is nu en het zal altijd wel zo blijven gaan.