Een illusie is een schijnbare werkelijkheid of een onjuist idee van de werkelijkheid. Het beeld dat iemand van de werkelijkheid heeft is gebaseerd op diens waarnemingen via de zintuigen en verwerking van deze signalen in de hersenen. Illusies zijn dus gebaseerd op foutieve waarnemingen van reële externe prikkels. Gezichtsbedrog ontstaat veelal als gevolg van beperkingen van het oog als zintuig. Of iets anders. Een mentaal probleem, iets verkeerds dat je hebt gegeten of iets wat je is – of zelf hebt toegediend. Illusie, hallucinatie, een delirium, een waan, het zijn allemaal misleidende voorstellingen die niet bestaand zijn. Soms lijkt de schijnwerkelijkheid bestaand, maar ook dat is bedrog en onecht.
Wat zou het toch heerlijk zijn om even te kunnen verdwijnen – verdwijnen zo als jij dat deed. In bezit te zijn van een altijd bruikbare verdwijntruc. Zodat je vooruit kon blijven kijken – omdat je er af en toe gewoon niet bij bent geweest. Heerlijk even verdwijnen. Zonder dat mensen je gingen zoeken – ze je vast en zeker miste. Er geen enkele twijfel was of je er ooit wel was. Je geen gaten achterliet als je dat deed.
De vrijheid van een wit vel papier of een stuk hout – onbeschreven onbewerkt. Niet zoals pasgeborenen, een kind of kleinkind – vast aan de verwachting van hun ouders – grootouders, vanaf de eerste dag. Maar leeg – weg en alleen aanwezig voor jezelf. Een ultieme egoïst. Je met ferme pas kon stappen naar je doel, in een keer. Zonder afleidingen – zonder zorgen voor en zorgen van anderen. Zonder lijnen, grenzen of opgelegde keuzes. Zonder vast en verbonden, maar los en verdwenen en weg van alles.
Zou ik je missen als je mij niet mist? Zou ik dat missen? Zou ik je niet nog steeds roepen als ik niet beter wist? Zou ik zijn wie ik ben als ik nooit ben geweest? Zonder jou, zonder te zijn in alles wat is – nu? Zouden de gaten die niet vallen in dat – vallen in wat ik ben? Omdat ze dan nergens ander kunnen vallen. Als ze nergens anders in kunnen zijn? Gaten in mijn verdwijntruc – in mij tot ook ik verdwijn zonder besef dat ik ben – of ooit ben geweest?
Wat ben ik en wat is dat wat anderen hebben toegevoegd? Jij? Wat ben ik en wat hebben mijn ouders in mij achtergelaten? Wat zou ik zijn – als ik wit als papier kon blijven. Zonder verkleuring door tijd, zonder gekras en geschrijf. Is ik – het mijn – slechts een huls? Als iedereen het gevuld heeft behalve ik? Heb ik dan niet opgelet en is alles wat ik ben en mee draag dan van anderen?
Als dat zo is wil ik het leegstorten om te kijken wat het is. Selecteren waar ik niets aan heb en dat doen verdwijnen in een truc. Omdat jij het vulde en nu er niet meer bent. Jij het vol gooide en daarna vertrok- mij achterliet. Ik vol van alles – vol van jou. Ik het toen niet meer kon vullen zonder jou. Zo vol. Wat jij was voor mij – eindigde in één grote verdwijntruc. Een illusie die je gelooft als je hem ziet. Een frats, maar niet die van mij. Ik kon ze beginnen te vullen – de gaten die je achterliet. Ik heb dat gedaan.
Als één grote verdwijntruc zijn ze verdwenen of zie je ze nog als littekens staan?