Met fictie of vorming wordt een verhaal of gedachtegang aangeduid, die zich hoofdzakelijk in de fantasie van de auteur of lezer afspeelt. Dit in tegenstelling tot de non-fictie, die op de feitelijke werkelijkheid berust. De term is ontleend aan het Franse fiction. Wanneer we de roman fictie noemen, dan bedoelen we hiermee dat de belangrijkste elementen in de tekst – de verteller, de personages en de gebeurtenissen – fictief zijn. Soms is er een verschil in een gesprek over wat je voelt en wat iemand zegt. Dan is je non-fictie toch fictie.
Dit is geen fictie – nog niet. Het voelt soms zo, maar wat je voelt zijn niet altijd de feiten. Misschien landen deze woorden nog wel ergens. Ergens buiten mijn schriftjes. Ik bedoel niet in een boekenkast – met een kaft of hier in dit digitale ding van jullie en mij. Nee – ook niet daar tussen de categorie ‘waarheid’ en ‘gebakken lucht.’ Dat bedoel ik niet. Ik heb nog steeds over niets gelogen, dit is, dit was. Ik bedoel dat het land tussen de oren van zij die iets anders denken – het dat kan wegduwen – en ruimte geeft voor twijfel.
Zie je, fictie dat kan wel, maar in lichte mate. Dan gaat het om de samenstelling van woorden tussen die tijd en mijn gedachten, tussen schrijven en wanneer iets is gebeurd. Tussen gevoel en wat er is gezegd of is gebeurd. Het ingrediënt dat ik toevoeg uit het nu en de werkelijkheid van toen – dat wat ik heb opgeschreven. Op dat soort momenten – op de momenten dat je twijfelt over hoe iemand heeft gereageerd of wat hij heeft gezegd,
moet je overwegen – wikken.Wikken – wegen of je het sowieso opschrijft – het onthoudt en opslaat als jou waarheid – je dat aanneemt. Omdat het soms zo in strijd is met de persoon in kwestie – omdat iemand anders dat tegen je zegt. Dan gaat het om wat je denkt dat je kent, hoe je iemand zag en hoe je weet dat iemand is – was. Je het kan vragen aan anderen die mogen zeggen: “Dat kan niet.” Kijken naar die persoon en het weten, weten dat je moet twijfelen aan jezelf. Dat is lastig.
Ik heb vertrouwen in de mensen om mij heen. Ik ken ze – dat denk ik. Dat geloof ik. Ik heb ook vertrouwen in mijn kinderen en mijn ouders. Ook die ken ik. Ik weet niet altijd wat ze uitspoken, maar wel dat ze oprecht sommige dingen niet zomaar zouden verzinnen – of zeggen. Dat ze eerlijk zijn. Dat houdt niet in dat ik niet eerlijk mag zijn over mijn twijfels en mijn gevoel. Helemaal als het gaat over anderen die ik lief heb. Dan ben je geen leugenaar, dat is niet wat ik zeg. Dan vraag ik je te overwegen. Dat is alles wat ik vraag.
Want je kun vragen – eisen of die gene daar iets over zegt, maar kun je ook bedenken dat het stopt. Het als fictie bestempelen. Je het mis hebt en dat niet anders kan. Omdat je elkaar kent. Sommige dingen moeten stoppen bij degene die mijn kinderen kennen – die ons kennen. Kennen van af de allereerste dag, dat zijn er niet veel.
Marinda heeft een brief uit de Ardennen gestuurd:
Lieverd,
Het is hier best leuk ondanks dat jij er niet bent. We hebben veel gefietst. Ik dacht zelfs een keer dat ik dat wel in mijn eentje kon, maar mijn oriëntatie gevoel is dramatisch. Elke boom lijkt hier op de volgende. Ik heb uiteindelijk maar even ergens aangebeld bij een dame die achter in haar tuin aan het werk was. Ik zag haar, daarom durfde ik het wel. Ze heeft een kaartje getekend waar ik was en waar ik moest zijn. Dat was zo lief.
Ik was mijn fietssleutel ook een keer kwijt onderweg naar het dorp. Mijn moeder was echt zo opgefokt daardoor. Ingrid kon er wel om lachen. Dat ze boos was, dat was natuurlijk best terecht, maar toen die leuke man ons ging helpen met het verwijderen van het slot, was ze ineens als een blad om een boom om. Dat was wel weer schattig.
Ik heb maar niet gezegd dat ik mijn sleutel weer vond toen alles voorbij was. Ik mag echt zweren dat ik al een keer had gezocht in mijn tas in dat vakje. Ik ben de sleutel onderweg alsnog per ongeluk expres verloren. Doei!
Ik heb al een paar dagen niet gerookt, hoe vind je die?
Hoe is het bij jou? Roep maar wat, heel hard, misschien hoor ik het. Ik ga echt overal aanzitten hoor bij je, als ik terug ben. Reken daar maar wel op. Misschien kunnen we wel vrijen ergens, als ik geen touwtje heb.
Dikke kus,
Marinda
Ik heb deze brief zo vaak gelezen. Ik moet zo lachen om de oprechtheid van alles. Er is niemand anders die dit had kunnen schrijven. Ik weet het zeker.
Soms weet je het zeker, omdat je iemand kent.