Vuur staat symbool voor geestdrift en hartstocht (het vuur van de liefde) en tevens voor zuiverheid (het heilig vuur). Een van de belangrijkste toespraken van de Boeddha is de vuurrede, waarin hij uitlegt hoe de zintuigen en daarvan afhankelijke gevoelens in brand staan met hartstocht soms met haat of illusies.
Brandende liefde. Als ik dat nu in de ochtend voel moet ik die energie maar even in iets anders stoppen. Sporten is een goede optie, of even fietsen naar de markt. Ik kan het heus bij Simone kwijt, maar dit huis is niet meer alleen van mij en haar. Deze muren zijn van karton. Het is geen punt. Mannen worden daar vaker mee wakker. Even koud douchen helpt ook.
Ik droomde dat ik vuur was vannacht. Buiten hing de hitte van de dag nog als een deken over dit huis heen. Ik brandde volledig af maar mijn vorm bleef nog even staan. Een silhouet van grijze as. Het duurde niet lang. Het dwarrelde uiteindelijk volledig naar de grond. Het was toen ze besloot dat ze niet langer haar adem in kon houden. En uitademde. Poef, toen was ik overal. Overal waar ik moest zijn.
Steden passeren in de nacht. Als brandend houtskool met flikkerende lichten – langs eenzame stations met denderend geluid. Onze lichamen hangen vermoeid en klef tegen elkaar aan om deze brandende vuurkorf. Vrienden zijn waardevol om het vuur heen – waardevol. Langzaam – heel langzaam maar zeker gaat de zon op als we de Nederlandse grens over gaan.
Ik hou van Nederland – Nederland is mooi. Helemaal als je een tijdje weg bent geweest. Een Landschap als een strakke lappen deken. Sloten als rechte lijnen – krassen, dwars door alles heen. En stations om de 5 minuten.
De Poolse meisjes Beata en Sylvia verbaasde zich om de snelheid waarmee elk station zich weer aankondigde. In gele treinen en door conducteurs met blauwe pakjes. Minuscule afstanden tussen steden en dorpen waren de oorzaak van de herhaalde opsomming van de rit. Schoon, alles schoner. Het kan nog schoner, maar het is hier schoon. En dichter steeds dichterbij, naar Marinda. Nog beeldschoner.
Kjeld reed door naar Heemskerk met de dames. Terwijl ik in mijn Haarlem op het station uitstapte. Als een vreemdeling met het Polen in mijn benen.
Mijn ouders waren blij dat ik thuis was. De ouders van Kjeld hadden keurig gebeld hoe het met ons ging. Hoewel.
Het was belachelijk dat ik ze zelf niet een keer had gebeld. Ik had er zo vaak gestaan met het laatste geld en maakte het toch altijd weer op aan Marinda. Marinda en haar laatste woorden.Brandend van de liefde – wachtend tot ze uitademde. Ik overal eindigde. Als roet op haar snoet.
Poef!