Mijn depressies staan op papier en zijn af en toe ronduit lachwekkend. Dat is mijn redding. Ik neem mijzelf zelden serieus. Dat deed ik nooit. Bij anderen is dat anders. Er is niets dat je zo in de steek kan laten als je hoofd. Je eigen hoofd. Ik zie het aan alles. Bij anderen. Beangstigend – dat is het. “Donkere wolken”, zeggen ze. Omschrijven ze. En dan word je heel klein. Je hoofd neemt het over. Het liefst alles. Je eetgedrag. Je drinkgedrag. Je drang naar genot. Je eigen wil en uiteindelijk alles wat je bent.
Dat is doodeng. Destructief. Alsof je lichaam niet nodig is. Alsof het hoofd erop kan bestaan zonder. Maar dat is niet zo. Dat weet elk hoofd. Je moet op je lichaam passen – oppassen. Je moet het niet slopen. Je moet het koesteren en verzorgen. Niet vernederen, beschadigen of laten verwelken. Maar sommige willen dat. Sommige. Om iets te voelen. Soms. Momenten.
Maureen is niet perfect. Ik heb het ontdekt. Op de bank met de brief van Gent. Ook in bed. Op haar arm. Het was me niet eerder opgevallen. Alsof het vandaag pas tevoorschijn was gekomen. Het steekt af tegen de rest van haar lichaam. Ik ken elk plekje nu. Ik doe dat. Ik wandel met mijn vingers over haar rug. Langs haar nek en arm en daar is het. Drie perfect rechte strepen. Krassen. Nee, dieper, snijwerk. Als in hout. Machinaal recht. Veroorzaakt. Gedaan. Aangebracht. Genezen maar te diep. Te diep voor goede reparatie.
Littekens.
Ik voel ze. Als braille. Er staat iets geschreven maar ik kan het niet lezen. Ik begin te gissen. Gissen wat er staat. Er staat ‘paniek’, ‘angst’ of ‘onmacht’. Zoiets. Ik weet het niet. Maureen kijkt me aan. “Wat heb je gedaan?”, zeg ik. Vraag ik. “Het was een ongelukje.”, zegt ze. Ik geloof er niets van. Eén is een ongelukje, twee is toeval maar drie is bewust. “Echt niet.”, zeg ik. Maureen wil zich omdraaien. Ik laat het niet toe. “Nee.”, zeg ik. “Doe dat nou niet. Ik ben hier.”, zeg ik.
Maureen is niet perfect. Dat geeft niet. Naakter dan dit kunnen we niet meer worden. En toch. Blijkbaar wel. “Ik weet niet meer waarom. Ik was boos. Boos op alles”, zegt ze. We liggen samen. We praten. Heel lang. Ik snap het niet maar luister. “Het is lang geleden hoor”, zegt ze.
Dat kan eigenlijk niet. Als je onder de twintig bent lijken dagen lang maar niets is echt lang geleden. “Je moet er iets moois van maken.”, zeg ik. Maureen snapt me niet. “Wat bedoel je?” “Een tekeningetje zoals deze.”, zeg ik. Ik wijs naar haar andere arm. Haar Yin Yang teken. “Ze moeten daar toch wel iets van kunnen maken.”, zeg ik. Maureen kijkt, ze duwt de huid richting haar gezichtsveld. “Wat dan?”, zegt ze. “Weet ik niet”, zeg ik. “Maar ze hebben vast wel iets liggen toch? Ik weet toch ook niet hoe dat werkt.” Maureen laat haar arm los. “Mja..”, zegt ze.
“Ik wil ook wel iets tekenen. Nu?”, zeg ik. Ik stap uit bed en pak een zwarte pen van haar bureau. Ik heb er al eerder mee in mijn schriftje geschreven. Geschreven, zo veel geschreven. Ik teken drie lijnen op een vel in het schrift en kijk ernaar. “We kunnen morgen ook even ergens gaan kijken natuurlijk. Als je wilt?”, zeg ik. Ik maak van de bovenste lijn een driehoek door de andere lijnen heen. “zoiets?”, zeg ik. “Of iets anders?” “Wat betekent het dan?”, zegt ze. “Ja, dat weet ik niet hoor.”, zeg ik.
Ik heb geen idee waar ik het over heb. Maar Maureen weet het wel. Hoe het werkt. We hebben een plan. Morgen.
“Leuk”, zegt ze.
“Wil je wat voorlezen uit je schriftje?”, zegt ze. “Is goed.”, zeg ik. Ik lees voor over onze dag. Maureen luistert. Na een tijdje zegt ze: “Ik denk dat ik in slaap val.”
“Ik denk het ook.”, zeg ik.