Natuurlijk hangt er iets in de lucht en kan ik er niet mijn vinger op leggen. Je kunt geen grenzen trekken en niet verwachten dat ze nooit worden verlegd. Het hoort bij ons het zit tussen 2 mensen in. Altijd. Spanning. Dat betekend niet dat ik mijzelf er bij neer moet leggen. Maar ik doe dat wel. Maureen hangt over mijn heen. 107 vlechten hangen langs haar wangen en wijzen allemaal naar mij. Als een soort Medusa. Ik wil het wel maar als ik te lang nadenk niet. Ik versteen. Ik kan niet meer nadenken. Ik heb te veel gedronken. Het was zo leuk met haar en het is zo fijn nu. En Maureen begon, ik niet. Ik zei het wel. “Moeten we niet gewoon gaan slapen.”, dat zie ik. “Echt niet!”, zei ze.
Zo was het ook die eerste keer. Mijn ramp. Ik dacht we kijken een filmpje en dan rijden met de trein naar haar huis. Want ik mag daar slapen van haar ouders. Daar op zolder. Niet in haar kamer. Maar op de bank vrat ze me op en we gingen naar boven. Ik liet mijn papieren insecten zien die ik had gemaakt. Uit pure zenuwen liet ik ze zien. Maar er was geen aandacht voor. We kropen in bed. Ze had het gezien in de badkamer. Ik had er helemaal niet aan gedacht. Mijn ouders hadden een mandje daar lag alles in om veilig te vrijen. Ze vroeg er naar: “Het kan toch?”, zei ze. En haar moeder was boos op mij. “Ik had wel meer van je verwacht.”, zei ze. Wat had ik dan moeten zeggen: “Ja, doei! Echt niet! Ik was het niet.” maar ik had ook geen “Nee” gezegd. Mannen zeggen nooit “Nee”. Dat is man eigen. Als een duif. Ik had moeten wegvliegen maar duiven weten niet meer hoe.
Maureen is zo mooi nu ze naast me ligt. Maar ik kan niet meer slapen. Ik heb al haar vlechten als een soort waaier om haar heen hoofd uitgelegd. Ze praat af en toe maar ik wil het niet horen. Ik ga in de keuken een kopje thee zetten en ga zitten op de bank van Remco. Die is er niet. Dat is maar goed ook. Die had vast alles gehoord. Ik heb pijn in mijn duim. Ik wordt niet goed. Ziek, groen. Ik hou nu niet van groen. Ik ren naar de wc en omhels het toilet alsof het mijn beste vriend is. Vanille, het is die vanille. Het is zo zoet. Of misschien de drank. Het is nooit de drank. Je kunt eindeloos drinken maar als je over je nek gaat is het altijd iets dat je hebt gegeten. Maureen is uit bed gestapt. “Gaat het?”, vraagt ze. “Nee, natuurlijk niet.”, zeg ik. Maar ik bedoel niet het ziek zijn ik bedoel iets anders.
Daar hang ik dan met mijn goede gedrag. Ik dacht dat ik wist dat ik het snapte. Maar als ik dat denk is het altijd anders. Dat heb ik wel vaker. Dan zeggen ze het een en doen ze het andere. “Het gaat wel weer. Ik moet alleen even mijn tanden poetsen.”, zeg ik. Ik ben ineens zo nuchter. Maureen ligt weer bij mij. Ik wil er over praten maar ze valt bijna meteen weer in slaap. Alsof er geen vuiltje aan de lucht is. Ik tel mijn stappen terug maar ik kan het niet meer terug draaien. Ik moet er morgen iets over zeggen. Want ik snap er niets van. “Ga nou maar slapen.”, denk ik. Maar het lukt niet. Tot ik wel in slaap val.
Maureen knijpt een paar keer in mijn neus die nacht.
Ik droom over duiven. Ik hou niet van duiven.
Morgen gaan we naar het Rijksmuseum. Maureen wil me iets laten zien.