Pinguïn is al een tijdje uit de lucht. Dat is best vreemd voor een pinguïn. Pinguïns hangen zelden in de lucht. Pinguïn had het wel geprobeerd. Albatros had hem op grote hoogte losgelaten. Maar toen was hij alleen maar uit de lucht gevallen. Pinguïns horen niet in de lucht.
Ze horen ook niet te drijven op een stuk ijs langs de evenaar. Het is al een behoorlijk stuk kleiner dan het in eerste instantie was. Pinguïn past er nog wel op dat wel. Maar dat duurt alleen niet lang meer. Pinguïn is weer gaan piekeren. De kou van de Noordpool is veranderd in de zinderende hitte van een bijna nooit ondergaande zon.
Pinguïns kunnen niet tegen heel erge hitte. Dat was wel duidelijk. Dan begin je te ijlen. Het werd steeds erger. Het was eerst heel ver weg maar het kwam steeds dichterbij. Pinguïn had namelijk al een tijdje al zijn vrienden op de rug van Walvis naast hem zien dobberen. Het was niet waar.
Hij had er wel over gelezen. In het boekje van dat bevroren mensje. In zijn laatste zinnen omschreef hij hoe hij zo blij was dat zijn hele gezin bij hem was. Maar er was niemand. Hij was aan het ijlen. Hier was ook niemand. Hij hoorde ze wel roepen. Maar het zat in zijn kleine pinguïn hoofd.
En het was echt zo warm. “Poehee, wat is het warm”, dacht hij.