Pinguïn zit vast. Hij is ergens gaan zitten en heeft te lang gepiekerd. En nu zit hij met zijn gat vast op het ijs. “Wat is dit toch een geweldige plek.”, denk hij. “Als je te lang in de wind staat vriest je snavel dicht. Als je je tong te lang uitsteekt kun je niets meer normaal zeggen. En als je te lang ergens blijft zitten kun je niet meer vrijwillig vertrekken.”
Zeeleeuw had al hulptroepen ingeroepen. Toen hij langs kwam wilde Pinguïn eerst niets zeggen. Hij schaamde zich een beetje. Het was dat hij werd gevraagd of hij meeging voor een hapje vroege vis. Toen kon hij het niet meer houden. “Ik zit vast!”, riep hij en brak in tranen uit. Nog zo iets dat je niet moet doen hier, huilen. Echt alles bevriest als je gaat huilen.
Maar daar kwamen de hulptroepen. Sneeuwkonijn begon al snel te graven en IJsbeer trok aan pinguïn alsof zijn leven er vanaf hing. Albatros keek of alles goed ging vanuit de lucht. “Nog een klein beetje trekken!”, riep hij.
Niet lang daarna huppelde Sneeuwkonijn naast IJsbeer die Pinguïn droeg op zijn schouders. Aan Pinguïn zijn staart hing nog een blok ijs. Net als de last die hij op dit verdomde continent elke dag met zich meedroeg.
“We moeten er wat aan doen.”, zei Pinguïn. “Aan wat?”, vroeg IJsbeer. “Aan die kou”, zei Pinguïn. “Daar kunnen we toch niks aan doen”, zei IJsbeer.
“Nee, maar ik heb het nog steeds zo koud” , zei Pinguïn.