IJsbeer snelt over het ijs. Hij was zojuist door Albatros geronseld en rende nu inmiddels al een tijdje de poten uit zijn witte vacht. “Het gaat helemaal mis!”, had Albatros gezegd. In de verte zag hij de constructie van Pinguïn al opdoemen. “Waar ben je nu weer aan begonnen?”, had hij al gevraagd toen hij er dagen eerder aan was begonnen. Pinguïn had een wijs gezicht getrokken. Dat is, zo ver dat kan bij pinguïns, “IK maak een Holmenkollen!”, had hij gezegd.
“Het was een menselijk slecht idee een Holmenkollen.”, dacht IJsbeer. “En een raar woord.” Hij was ze wel eens tegen gekomen ‘mensen’. Hij hoefde weinig te doen. Ze vertrokken vaak hals over kop. Maar wat ze achterlieten was altijd een puinhoop. Pinguïn vond het interessant die rotzooi. Pinguïn vond altijd dingen interessant die niets met pinguïns te maken hadden.
De laatste keer dat ze hun hals braken over menselijke rotzooi had Pinguïn een ansichtkaart gevonden. Voorop stond een enorm bouwwerk met de tekst “groeten uit Noorwegen”, op de achterzijde stond in kleine letters “Dit is een van de bekendere skischansen in Noorwegen. De Holmenkollen is een indrukwekkend bouwwerk.” Dat Pinguïn kon lezen was altijd iets dat IJsbeer nog steeds niet kon begrijpen. Het was in dit geval zeker geen zegen.
De Holmenkollen van Pinguïn zag er krakkemikkig uit. Dat kon je zelfs zonder enige verstand van eeen Holmenkollen zo zien. Pinguïn stond boven aan en tuurde langs de afgrond naar beneden. “Wat ga je nou doen?”, vroeg IJsbeer onder aan het krakkemikkige bouwwerk. “Vliegen!”, zei Pinguïn. IJsbeer wilde nog wat zeggen maar zag dat Pinguïn zich al afzette. Pinguïn viel vrijwel meteen op zijn gat en schoot over de Holmenkollen recht in de armen van IJsbeer. Het bouwwerkje had zijn werk gedaan en zakte niet lang daarna in tot een zielig hoopje sneeuw.
Pinguïn kroop tegen IJsbeer aan. “Wat ben jij lekker warm, heb je gerend ofzo? Ik heb het nog steeds zó ontzettend koud!”, zei hij.
IJsbeer hield hem nog even stevig vast.
“De groeten, Noorwegen!”, dacht hij.