Zeeleeuw lag met een grote bult op zijn hoofd op het kleine schoot van Pinguïn. “Een ijspegel?”, vroeg Pinguïn. “Ja, enorm!”, zei Zeeleeuw. “Ongelooflijk!”, zei Pinguïn. “Ik dacht dat ik problemen had hierboven!”
Tijdens het zwemmen achter een mooie school vis was Zeeleeuw met zijn hoofd keihard tegen een ijspegel gezwommen. Het was precies onder het dikke ijs waarop Pinguïn nog steeds zo ontzettend gelukkig was.
“Belachelijk!”, sprak Pinguïn. “Het is een schande. Dat ze daar nog niets aan hebben gedaan!”, eindigde hij. “Ze? Wie bedoel je?”, vroeg Zeeleeuw. “Ja, dat weet ik niet hoor. Maar het is iemand met weinig gevoel voor humor. Dat kan ik je wel zeggen!” Zeeleeuw keek hem vertwijfeld aan.
Zeeleeuw vond Pinguïn maar raar. Hij had gezegd dat hij wat meer vis moest eten zodat hij wat vetter werd. “Dat helpt tegen de kou”, zei hij. “Ik vind het niet meer lekker, zo veel vis”, had Pinguïn gezegd. “Ik moet trouwens niet te zwaar worden als ik wil leren vliegen.” En tenslotte: “Wat heb ik het nog steeds ontzettend koud!”
Zeeleeuw had pijn in zijn kop, of dat nou was van die ijspegel of het gezeur van Pinguïn, was inmiddels niet meer duidelijk. Het kleine beetje zon van vandaag ging al weer onder.
“Rare vogel”, dacht hij.