Ik verzon voor Teun elke avond een verhaaltje over Pinguïn die woonde op de Noordpool. Aan het einde van elk verhaal was er altijd een eind zin. “Ik heb het nog steeds zo koud!”, zei Pinguïn. Het was een bekende grap en dan tijd om te slapen.
Op de noordpool was er altijd wel iemand die iets wilde uitlenen aan Pinguïn tegen de kou. En er was altijd wel iemand met een advies. Walvis gaf een klein beetje dikke huid. IJsbeer leende zijn mooi witte vacht. Albatros zei: “Je moet gaan vliegen, daar krijg je het pas warm van.” Zeeleeuw zei: “Ga zwemmen en eet meer vis.”
Ik heb dit heel lang vol gehouden. Tot dat Teun zijn naam kon schrijven. Teun deed dat soms in spiegelbeeld en linkshandig. Dat is best lastig, je naam in spiegelbeeld schrijven. Je moet het maar eens proberen. Ik kan het niet eens rechtshandig. Teun deed het foutloos het was geen enkel probleem.
Een pinguïn op de Noordpool was ook geen enkel probleem. Maar er kwam een dag toen was dat het wel. “Papa” zei Teun. “Pinguïn leeft niet op de Noordpool en Albatros komt daar ook zelden, ik heb het even opgezocht.”
Toen was ik al mijn vrienden kwijt. Het was niet zo bedoeld maar ze woonde ineens allemaal zo ver uit elkaar. Er kon helemaal niets meer worden uitgeleend. Er kon helemaal niets meer worden gezegd. Of je moest heel hard schreeuwen. Dat moet je niet doen als kinderen moeten slapen, dan moet je niet gaan schreeuwen.
Ik heb nog één verhaaltje bedacht waarin ze mekaar hebben gebeld. Maar Pinguïns kunnen niet bellen ze hebben te korte armpjes. Het was een onmogelijke opgave. Volgens mij heeft Pinguin het nog steeds ontzettend koud en wil IJsbeer ze jas terug. Maar ik kan er weinig aan doen. Ze kunnen elkaar niet bereiken.