Er ligt een briefje op tafel. Er staat op “Terugbellen” en een nummer. Ik ken het nummer niet. Ik heb nog geen briefje met dit nummer. Het handschrift is van mijn zus. Ik ren naar boven en ga haar kamer in zonder te kloppen. Dat is niet de bedoeling. Ik weet wel beter. Er zijn maar een paar dingen die ik niet moet doen in dit huis en dit is er een.
Ik moet teruglopen en opnieuw aankloppen. Geen punt. “Weet je wie er gebeld heeft.”, vraag ik. “Weet ik veel.”, zegt ze “Ik hou het niet meer bij hoor met jou.” Haar kleine broertje ging nooit uit. Ze kon altijd in de nacht hem wakker maken met dronkenmanspraat. En als het nog vroeg was zat hij nog te tekenen of knutselen aan tafel. Broertjes worden te groot. “Mieke ofzo.”, zei ze “Ze klonk een beetje als dat andere meisje”.
Teleurgesteld liep ik naar beneden. Bo zei nooit haar naam als ze belde. Ik weet nu nog steeds niet hoe je dat ongemerkt kunt doen. Ook als ik haar belde nam ze op met “Jaaah.” Of “Ben je daar?” Of ook een keer met “Ik ben hier!” Het telefoonsysteem bij haar thuis herkende de nummers. Maar ik heb het haar ook zien doen bij wildvreemden. Ze kon ook opnemen en dan gewoon door gaan in het gesprek dat ze had met iemand in de kamer. Dan moest je of ophangen of even wachten. Maar als je dan ophing kreeg je weer de vraag: “Waarom hing je op?” Verkopers via de telefoon waren altijd de lul. Vanwege haar vader was hun adres ook zakelijk geregistreerd.
Ik belde het nummer en kreeg Lieke aan de telefoon. Ik kende Lieke. Ze zat bij Tessel op hockey. Ik had haar wel een paar keer bij het ontbijt gezien als ze Tessel ophaalde. Tessel was bij haar. Ze hadden bedacht dat het wel goed voor mij was als ik mee ging naar een feestje. Het klonk meer als baby zitten. De theorie was dat als er een man mee was ze niet eindeloos werden lastiggevallen. Ik twijfelde even. Maar omdat ik Tessel kon ophalen kon ik misschien nog even in de kamer van Bo gaan zitten. Dat was een mooie gedachte.
Bij HC Bloemendaal was een feestje. Ik haalde Tessel niet op bij haar huis maar bij Lieke. Dat was eigenlijk al het eerste probleem. Daarna raakte ik de meiden al snel kwijt in de drukte en belande ik er in veel meer. De heren hadden iets gewonnen maar verloren dat langzamerhand in alles naarmate de avond vorderde. Omdat ik de vraag: “waar ben jij van dan?” Moeilijk kon afweren met “Ik ben van helemaal niemand, Peter.” Verzon ik een verhaal. Bo en ik verzonnen altijd verhalen. “Hoe mooier het verhaal, hoe groter de kans dat ze je hier meteen geloven in Bloemendaal.” zei ze altijd. Ik weet niet meer wat ik allemaal gezegd heb. Ik probeerde zo dicht mogelijk bij mij zelf te blijven. Waar ik studeerde, waar ik vandaan kwam etc.
Tessel moet mij in de drukte nog gevonden hebben. “Ik weet niet wat jij gaat doen, maar ik ga naar huis. “, zei ze. “Ik breng je wel.”, zei ik. “We moeten Lieke ook meenemen.”, zei ze. Lieke stond in de hoek terwijl er een jongen iets te dicht om haar heen stond. “We moeten haar redden!”, zei Tessel. Ik zat zo in mijn rol dat ik geen enkel moment twijfelde. “Blijf je wel van mijn zusje af?”, zei ik tegen die jongen terwijl ik hem op zijn schouders tikte. De jongen had zichzelf om wille van Lieke een beetje kleiner gemaakt en terwijl hij naar achteren liep leek hij ineens enorm te groeien. Hij keek mij aan “Is dat je Zusje?”, zei hij. “Ja.”, zei ik. “Jij komt hier toch binnenkort spelen?”, zei hij “Ja, precies.”, zei ik. “Van zusjes blijven wij af.”, zei hij. Alsof het iets was dat ergens stond geschreven. Als uitzondering op een regel die ik verder totaal onacceptabel vond.
We liepen naar buiten. Tessel snapte er niets van. Lieke lag helemaal in een deuk en ik was haar held. Lieke zat bij mij achterop. Ze kon haar fiets niet meer vinden. “Zo jij fietst wel door zeg.”, zei ze. De dames plofte op de bank en MTV ging aan. In een onoplettend moment sloop ik naar boven. Ik dacht dat ik muziek hoorde in de kamer van Bo maar het was stil. Ik dacht dat ik haar wel kon ruiken maar de schoonmaker was te grondig geweest. Ik dacht heel even, dat ze er wel zou zijn maar het was stil. Ik pakte haar badjas en kroop ertegenaan. Op haar bed viel ik in slaap.
Bo maakte mij wakker, dacht ik. Maar dat duurde niet lang, “wat kan jij snurken zeg.”, zei Tessel. Dat was wel een dingetje. Bo had mij wel vaker in mijn neus geknepen als ik lag te slapen. Omduwen was geen optie want dan rolde ik gewoon haar bed uit. “Wat gênant”, zei ik. In mijn mond zat een dooie mus. Ik stond op en pakte mijn nog steeds “nieuwe tandenborstel” van wastafel. “Je mist haar hè.”, zei ze. “Enorm”, zei ik. Ik ging mijn tanden poetsen. “Ik mis jullie ook.” zei Tessel. “Jullie?” herhaalde ik. “Ja, zo aan de ontbijttafel. Er gebeurt hier nooit iets, maar als jij er was met Bo dan was er altijd reuring. Jij had altijd wel iets te vertellen.” zei ze. Ik stopte met poetsen. “Jouw zus zit hier weet je dat.” zei ik. Ik balde mijn vuist en klopte op mijn borst. Ik wilde het tegen houden maar de tandpasta prikte in mijn ogen en begon echt keihard te janken. Tessel keek mij aan met een gezicht dat ik nog niet eerder bij haar had gezien.
We zaten op het bed van Bo. “Ik heb nog nooit een man zien huilen.”, zei ze. “Wat een onzin” zei ik. “Je vader heeft toch gewoon gehuild toen je moeder doodging?” Het werd stil. Het was niet iets dat ik tegen Tessel kon zeggen. Tegen Bo wel maar niet tegen haar zus. “Sorry”, zei ik. “Het geeft niet.” zei ze. “Wat je zegt zou ik moeten weten maar ik kan het me niet herinneren.” Ik stond op “Ik moet naar huis”, zei ik. “Ik hoor hier niet.”
Met een noodvaart ging ik de afgrond in langs het kopje van Bloemendaal. Het was doodeng in het donker. Het maakte niet uit. Ik had pijn in mijn kop en de wind erdoor heen was lekker.
Toen ik thuis kwam lag er een pakket voor mij klaar op tafel.
Als afzender stond er op “KRO, De Zalige Liefdeslijn”.
Er zaten 121 brieven in dat pakket.