Er ligt een briefje op tafel. Er staat op “Terugbellen.” En een nummer. Ik herken het nummer. Ik heb een ander briefje met dat nummer.
Ik bel en krijg Bo aan de lijn. Er is blijkbaar van alles gebeurd. “Mijn zus had je nummer helemaal niet.”, zegt ze. “Ik heb het van de telefoonrekening afgehaald.”, zeg ze. Het hielp toen Peter ook nog wilde zeggen wat mijn achternaam was en ze het telefoonnummer kon controleren. Peter is best een toffe peer bedenk ik. Zolang ik maar bij Tessel uit de buurt blijf.
We spreken af. Ze staat klaar met een rugtas en springt achterop. “Jij kunt toch ook wel fietsen.”, zeg ik. “Daar heb ik geen zin in.”, zegt ze. “Mooi is dat.”, zeg ik. “Ik heb een afspraak met een meisje aan het kopje van Bloemendaal die niet wil fietsen.”, zeg ik. “En ze hebben er wel 6 ik heb ze gezien.”, zeg ik. “Ga nou maar fietsen.”, zegt ze.
We rijden naar het strand. Ze haalt een deken uit de tas en een fles witte wijn. Ze kijkt me aan. “Ik heb geen kurkentrekker.”, zegt ze. Ik vind een stuk hout waarmee ik de kurk in de fles druk. “Handig kereltje ben jij.”, zeg ze. We kijken uit over zee de zon gaat onder.
“Waar is jouw moeder eigenlijk?”, vraag ik. Ze kijkt me aan. “Mama is er al een tijdje niet.”, zegt ze. “Ik was zeven.”, eindigt ze. Het is stil ik zit te denken wat ik moet zeggen. Ik ben te laat. “Ik heb wat gezegd bij de uitvaart. Ik stond daar ik had met mijn tante iets geschreven maar dat kon ik niet zeggen.”, zegt ze. “Nu is klaar mam” zei ik. “Het is niet meer leuk. Ze hebben me echt van dat podium afgesleurd.”, zegt ze.
Het is weer stil. Ik heb geen middelen te reageren. Ik weet altijd wat ik moet zeggen. Ik heb nog nooit zo iets meegemaakt. “Ik weet niet wat ik moet zeggen.”, zeg ik dus. “Het is al lang geleden hoor.”, zegt ze. “Hoe is het met je vader eigenlijk.”, vraag ik. “Dat weet ik niet.”, zegt ze. Ze neem een slok van de wijn. “Heb je dat weleens gevraagd? Je kunt het toch gewoon vragen.”, zeg ik.
“Jij bent echt veel te lief weet je dat daar moet je wat tegen doen.”, zegt ze. Ze trekt bijna al haar kleren uit en rent naar de zee. “Wauw.”, zeg ik.
Ik maak een vierkantje van mijn vingers.
Ik kijk er doorheen en maak een foto.
Die foto heb ik nog steeds.