Ok nog een dan:
“Waar is Mark gebeleven”, vraag ik aan het meisje dat echt nog maar net naar buiten liep met hem. (We gaan even naar buiten” zei hij, waarop ik 2 duimen in de lucht gooide.) “Die is in de Bakenessergracht gewandeld” zeg ze. “Sorry, wat zei je”, zeg ik “die is in de bakenessergracht gewandeld” herhaald ze, “hij liep er zo in” vult ze aan.
Ik ren naar buiten, aan de overkant zit Mark op een trap naast de brug die na een paar treden in het water van de Bakenessergracht eindigt. Hij is drijfnat, zijn bomberjack is als een soort spons om hem heen uitgezet. “Wat zie je daar jef” vraagt hij terwijl ik naast hem ga zitten. “Daar?” vraag ik “ja” zegt hij en wijst onder de laatste tree van de trap. “Water” zeg ik, “zie je niet nog een tree, ik dacht ik ben iets langer, we gingen hier zitten, ik denk ik pak een treetje lager” zegt hij.
“Geen tree, daar is water” zeg ik. “Je moet naar binnen Mark het is koud.” zeg ik. We stappen de Zero in, Mark gaat al soppend zitten op stoel, er onstaat al snel een plas water om hem heen. De barkeeper schenk hem bij zijn aanzien een gratis biertje in. Het leuke meisje is verdwenen.
“We moeten naar huis Mark, je bent helemaal drijfnat” zeg ik. “Ik wil niet naar huis, ik wil uitgaan” zegt hij stamp (sop) voetend. Toch niet veel later achtervolgt de echo van zijn soppende schoenen ons langs de lange Zijlweg naar huis.
Ik gooi zijn kleding in de wasmachine die begint met centrifugeren, Mark staat onder een warme douche als mijn vader de overloop op komt, “wat gebeurt er toch allemaal?” vraagt hij. “Mark is in de Bakenessergracht gewandeld, hij staat onder de douche, ze kleren zitten in de was.” zeg ik, ik hoor een begrepen “ohw” en zie mijn vader weer naar bed gaan, even later zie ik hem nogmaals verschijnen met de vraag “wat zei je nou?”